Vlaamse erfbelasting in detail bekeken

De erfbelasting is een gewestelijke belasting die u moet betalen bij het openvallen van de nalatenschap.

Vlaamse erfbelasting in detail bekeken

I. Activa

A. Omvang

In principe omvatten de activa al de roerende en onroerende goederen die de erflater bij zijn overlijden bezat, ongeacht hun ligging (art. 2.7.1.0.1 VCF).

Hoewel bepaalde goederen in juridische zin niet meer tot het vermogen van de erflater behoren, worden ze, voor de berekening van de erfbelasting, toch geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap (op basis van de zgn. fictiebepalingen).

Daarnaast zijn er ook bepaalde goederen die het vermogen van de erflater verlaten door het overlijden en bepaalde rechten die uitdoven door het overlijden van de erflater.

Ten slotte behandelen we in dit hoofdstuk ook een aantal bijzonderheden die nadere toelichting vereisen.

Hierbij een overzicht van de verschillende goederen en rechten die aan bod komen:

·        huwelijksvoordelen

·        schenkingen gedaan of ontvangen door de erflater

·        bedingen ten behoeve van een derde

·        overdrachten met behoud van vruchtgebruik (of andere levenslange rechten)

·        schuldvorderingen

·        schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn

 

1. Huwelijksvoordelen

art. 2.7.1.0.4 VCF

Algemeen

In principe krijgen echtgenoten, bij het overlijden van een van hen, ieder de helft van de gemeenschappelijke goederen. Ze kunnen echter van deze gelijke verdeling afwijken via huwelijksovereenkomst en aldus bepalen dat de langstlevende meer dan de helft verkrijgt (bv. via een verblijvingsbeding, een beding van vooruitmaking of een beding van ongelijke verdeling.

Gevolgen

Krijgt een van de echtgenoten meer dan de helft, dan vormt het surplus in principe een huwelijksvoordeel dat buiten de erfrechtelijke verkrijging bekomen wordt en aldus niet aan de erfbelasting onderworpen is. De wetgever heeft echter beslist om deze huwelijksvoordelen, wanneer ze niet onderworpen zijn aan de regels betreffende de schenkingen, te kwalificeren als fictieve legaten die aanleiding geven tot de heffing van de erfbelasting.

2. Schenkingen

art. 2.7.1.0.5 VCF

Gedaan door de erflater

Binnen de drie jaar voor zijn overlijden In principe worden alle roerende goederen die de erflater gedurende de laatste drie jaar vóór zijn overlijden weggeschonken heeft, geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap. Ze zijn aldus onderworpen aan de erfbelasting.

Als uitzondering hierop maken deze schenkingen echter geen deel uit van de nalatenschap, wanneer:

·        men kan aantonen dat ze geregistreerd werden vóór het overlijden van de erflater, of dat de schenkbelasting vóór het overlijden opeisbaar was;

·        de begiftigde vóór de erflater overlijdt (besl. 20.08.1936, Rec. Gén. Enr. Not. 1937, nr. 17.728);

·        het gaat om gebruikelijke schenkingen bij bepaalde gelegenheden (verjaardag, geboorte, huwelijk, enz.), rekening houdend met het vermogen en de stand van de erflater (besl. 08.01.1955, Rep. R.J., S 7/01.01., Antwerpen, 06.11.2007).

Toelichting

a. In geval van schenking van een familiale onderneming bedraagt deze termijn zeven jaar (art. 2.7.1.0.5, §2 VCF).

b. Een schenking onder opschortende voorwaarde (of termijn) die dateert van meer dan drie jaar vóór het overlijden van de erflater valt niet onder deze bepaling, zelfs al gaat de voorwaarde in vervulling (of verstrijkt de termijn) binnen de drie jaar vóór het overlijden (besl. 11.01.1966, Rep. R.J., S 7/06.01).

c. Schenkingen van onroerende goederen worden niet geviseerd door deze bepaling. Deze moeten in principe steeds geregistreerd worden (er bestaan uitzonderingen: bv. onroerende goederen gelegen in het buitenland) (adm. besl. 04.05.1929, nr. 32157). Er wordt echter wél rekening mee gehouden bij de berekening van de erfbelasting, via een zgn. progressievoorbehoud

Onder opschortende voorwaarde van zijn overlijden De roerende goederen die de erflater geschonken heeft onder de opschortende voorwaarde (of termijn) van zijn overlijden worden gelijkgesteld met legaten. Deze schenkingen worden dus geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en zijn aldus onderworpen aan de erfbelasting (art. 2.7.1.0.3, 3° VCF).

Ontvangen door de erflater

Goederen die de erflater verkregen heeft door schenking keren in bepaalde gevallen terug naar de schenker bij zijn overlijden. Deze terugkeer kan plaatsvinden op grond van de wet (wettelijke terugkeer) of een contractueel beding (conventionele terugkeer).

Wettelijke terugkeer 

In geval van wettelijke terugkeer, keren de goederen die de erflater via schenking ontvangen heeft van een ascendent van rechtswege terug naar deze ascendent, indien deze zich nog in de nalatenschap bevinden (in natura of onder de vorm van een schuldvordering) en de erflater geen afstammelingen heeft (art. 747 BW). Deze terugkeer is vrijgesteld van erfbelasting (art. 2.7.6.0.4 VCF).

Voorbeeld

Een vader schenkt een bedrag van € 100.000 aan zijn zoon. Wanneer deze zoon voor zijn vader overlijdt en geen afstammelingen nalaat, dan keert het geschonken bedrag belastingvrij terug naar de vader. Had de zoon dit bedrag intussen gebruikt voor bv. de aankoop van een woning, dan is er geen sprake van wettelijke terugkeer, aangezien het geschonken bedrag zich niet meer in natura (of onder de vorm van een schuldvordering) in de nalatenschap bevindt.

Conventionele terugkeer 

Het gaat om een terugkeer die door de schenker bedongen werd ten tijde van de schenking. Het gaat dus in feite om een schenking onder ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde. Deze terugkeer kan enkel bedongen worden in het voordeel van de schenker (art. 951 BW). Aangezien de goederen door de ontbinding van de schenking geen deel meer uitmaken van de nalatenschap, is er geen erfbelasting verschuldigd.

Toelichting Gaat het om een optioneel beding van terugkeer van een onroerend goed, dan was Vlabel van mening dat er hierover registratierechten verschuldigd waren. Naar aanleiding van een arrest van het Hof van Cassatie heeft Vlabel zijn standpunt aangepast, waardoor er hierover voortaan geen registratierechten meer verschuldigd zijn (Cass., 14.10.2021; standpunt Vlabel, nr. 16030, 08.11.2021).

 

3. Bedingen ten behoeve van een derde

art. 2.7.1.0.6 VCF

Begrip

Het gaat om een overeenkomst tussen twee partijen waarbij de ene partij bedingt dat de andere partij sommen, renten of waarden moet geven aan een derde, die vreemd is aan de verrichting (bv. uitkering van een levensverzekering op het hoofd van de erflater aan een derde). Dit beding kan zowel uitgaan vanwege de erflater zelf als vanwege een derde persoon.

Toelichting Onder ‘waarden’ verstaat men ‘alle effecten, al dan niet genoteerd op een Belgische of buitenlandse effectenbeurs’ alsook ‘levensverzekeringspolissen die de aard hebben van beleggingsverzekeringen’ (bv. Tak 23-producten) (besl. 10.03.2011 en 04.12.2012).

Voorbeeld

Een man sluit een levensverzekering af bij een verzekeringsmaatschappij in het voordeel van zijn echtgenote of zijn kinderen.

Belastbaarheid

Om te bepalen of de uitkeringen op grond van dergelijke bedingen aan de erfbelasting onderworpen zijn, moet men in principe een onderscheid maken naargelang het beding al dan niet uitgaat van de erflater zelf.

Beding dat uitgaat van de erflater

Beding dat uitgaat van een derde

Belastbaar indien het beding uitwerking heeft:

·        bij het overlijden van de erflater; of

·        binnen de drie jaar vóór het overlijden van de erflater; of

·        na het overlijden van de erflater.

Belastbaar indien:

·        deze derde optreedt voor rekening van de erflater; en

·        het beding uitwerking heeft bij het overlijden van de erflater.

Als uitzondering hierop, zijn niet onderworpen aan de erfbelasting (art. 2.7.1.0.6, §2, lid 3 VCF):

·        de sommen, renten of waarden verkregen ingevolge een beding dat reeds aan de schenkbelasting onderworpen werd;

·        de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting (bv. het wettelijk pensioen, uitkeringen op grond van de Arbeidsongevallenwet);

·        de renten en kapitalen ter uitvoering van een groepsverzekering voor werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoet.

Toelichting a. Wanneer het uitgekeerde voordeel, in hoofde van de begunstigde, eveneens onderworpen is aan de inkomstenbelasting, mag deze belasting afgetrokken worden voor de vaststelling van de erfbelasting (besl. 31.12.1970 en 08.01.1988, Rep. R.J., S 8/18.02, Rec. Gén. Enr. Not., nr. 23.642).

b. De uitkeringen van een groepsverzekering zijn niet onderworpen aan de erfbelasting wanneer deze gevestigd is in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van 21 jaar niet bereikt hebben, ter uitvoering van een bindend reglement van de onderneming of van een voorzorgsfonds (art. 2.7.1.0.6, §2, lid 3, 3° VCF).

4. Overdrachten onder bezwarende titel en aanwijzende akten met voorbehoud van vruchtgebruik (of andere levenslange rechten)

a. Algemeen

art. 2.7.1.0.7-2.7.1.0.9 VCF

 

Werd er een vruchtgebruik (of een ander levenslang recht) gevestigd op het hoofd van de erflater, waarbij de blote eigendom toekomt aan een derde persoon, dan maken deze goederen in principe geen deel uit van de nalatenschap, aangezien dit vruchtgebruik, bij het overlijden van de erflater, van rechtswege vervalt (en de goederen dus niet krachtens het erfrecht overgaan).

Kwam de blote eigendom echter toe aan een erfgenaam, legataris, begiftigde of tussenpersoon van de erflater (‘geviseerde personen’), en overleeft deze de erflater, dan worden deze goederen in bepaalde gevallen geacht toch deel uit te maken van de nalatenschap, en wordt de geviseerde persoon geacht legataris van dit goed te zijn, op grond van enkele fictiebepalingen. Bijgevolg zijn ze onderworpen aan de erfbelasting.

Men viseert hierbij gesplitste aankopen, verdelingen en verkopen.

Toelichting

a. Deze bepalingen hebben enkel betrekking op overeenkomsten of verrichtingen ten bezwarende titel. Schenkingen worden hierdoor dus niet beoogd.

b. Onder ‘legataris’ of ‘begiftigde’ verstaat men iedere persoon die krachtens een testament of een contractuele erfstelling tot de nalatenschap geroepen is (art. 911 BW).

c. Onder ‘tussenpersoon’ verstaat men: de ouders, de afstammelingen en de echtgenoot van de erfgenaam, legataris of begiftigde of de persoon met wie deze wettelijk samenwoont; de persoon van wie de erfgenaam, de legataris of de begiftigde van de erflater een vermoedelijke erfgenaam is (art. 1100 BW).

d. Het doel van deze fictiebepalingen is te verhinderen dat de erflater, bij leven, niet over zijn goederen beschikt ten gunste van personen aan wie hij zijn nalatenschap wil nalaten, zonder dat er erfbelasting (of een andere gelijkwaardige belasting) verschuldigd is.

 

b. Gesplitste aankoop

Begrip

Het gaat om de aankoop van roerende of onroerende goederen, door de erflater voor het vruchtgebruik en door (een van) de hierboven geviseerde personen voor de blote eigendom. Wanneer de erflater overlijdt zal het vruchtgebruik uitdoven en automatisch overgaan op de blote eigenaar(s).

Toelichting In de praktijk gaat het gewoonlijk om de situatie waarbij ouders samen met hun kinderen een onroerend goed kopen, met de bedoeling later erfbelasting te besparen. De ouders kopen hierbij het vruchtgebruik en de kinderen de blote eigendom.

 

Vermoeden van belastbaarheid

Deze goederen worden geacht nog voor de volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn, en zijn dus onderworpen aan de erfbelasting (art. 2.7.1.0.7 VCF). Men vermoedt immers dat de erflater bij de aankoop alles betaald heeft, dus zowel het vruchtgebruik als de blote eigendom.

Toelichting a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het vruchtgebruik verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de blote eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn blote eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de blote eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zal er erfbelasting verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de blote eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het vruchtgebruik genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten vruchtgebruik, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan. De waarde van het werkelijk genoten vruchtgebruik wordt hierbij forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van het goed op de dag van de aankoop (art. 2.7.3.2.11 VCF).

Voorbeeld

Een moeder en haar dochter kopen in mei van het jaar N samen een appartement voor € 300.000 (moeder voor het vruchtgebruik en de dochter voor de blote eigendom). Wanneer de moeder overlijdt in september van het jaar N+10 zal dit appartement integraal deel uitmaken van haar nalatenschap. Het appartement is intussen in waarde gestegen, waardoor bv. een waarde van € 400.000 moet aangegeven worden.

Kan men echter aantonen dat de moeder werkelijk het vruchtgebruik genoten heeft (ze heeft er bv. zelf gewoond of ze heeft de huurgelden opgestreken), dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Hierbij gaat men als volgt te werk:

De waarde van het vruchtgebruik bedraagt € 12.000 (€ 300.000 x 4%). Gekapitaliseerd over 10 jaar geeft dit € 97.330,74 (€ 12.000 x 8,110895). De bedekte bevoordeling op datum van de aankoop bedraagt bijgevolg € 202.669,26 (€ 300.000 - € 97.330,74). De bedekte bevoordeling op datum van het overlijden (X) wordt vervolgens als volgt berekend:

€ 300.000/€ 202.669,26 = € 400.000/X

X = € 270.225,68

Men zal uiteindelijk dus een waarde van € 270.225,68 (in plaats van € 400.000) moeten aangeven in de nalatenschap.

Tegenbewijs

Algemeen 

Dit vermoeden kan weerlegd worden door het bewijs te leveren dat:

·        de blote eigenaar de nodige middelen bezat om de aankoop te doen; en

·        deze middelen ook effectief gebruikt werden om de aankoop te doen; en

·        er een correcte uitsplitsing plaatsvond van de prijs, tussen de waarde van de blote eigendom en de waarde van het vruchtgebruik.

Toelichting a. Dit tegenbewijs kan door alle middelen van recht geleverd worden, met inbegrip van getuigen en vermoedens (art. 3.17.0.0.11 VCF).

b. Voor de waardering van het vruchtgebruik wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van de fiscale (art. 2.9.3.0.4 VCF) of de burgerlijke omzettingstabellen (art. 745sexies, §3 BW).

c. Er wordt meestal voorzien dat het vruchtgebruik van de ene echtgenoot bij diens overlijden overgaat naar de andere echtgenoot.

Voorbeeld

Vader en moeder (leeftijd 60 jaar) kopen samen met hun zoon een appartement aan zee voor € 300.000. Vader en moeder kopen het vruchtgebruik voor € 95.340 en de zoon de blote eigendom voor € 204.660 (uitsplitsing op basis van de burgerlijke omzettingstabellen in bijlage 1). Als de zoon kan aantonen dat hij de blote eigendom met eigen middelen gekocht heeft (bv. € 100.000 spaargeld en € 104.660 via een hypothecaire lening), dan zal dit appartement geen deel meer uitmaken van de nalatenschap van zijn ouders.

Schenking van de geldmiddelen door de toekomstige vruchtgebruiker 

Vaak beschikt de toekomstige blote eigenaar echter nog niet over voldoende financiële middelen om de blote eigendom te kunnen kopen. In de praktijk gebeurt het daarom vaak dat de toekomstige vruchtgebruiker (meestal de ouders) vooraf de nodige geldmiddelen schenkt aan de toekomstige blote eigenaar(s) (de kinderen).

In het verleden beschouwde Vlabel een dergelijke gesplitste aankoop, gecombineerd met een voorafgaande schenking, in principe als fiscaal misbruik, waardoor het betrokken goed bij het overlijden van de vruchtgebruiker (de ouders) toch geacht werd deel uit te maken van de nalatenschap en er in principe erfbelasting op verschuldigd was. Men kon hier echter aan ontsnappen als men kon aantonen dat (Vlabel standpunt nr. 15004, 03.10.2016):

·        er op deze schenking schenkbelasting (3% of 7%) betaald werd; of;

·        de begunstigde van de schenking (zijnde de toekomstige blote eigenaar) vrij over het geld heeft kunnen beschikken.

Nadat de Raad van State dit standpunt over de hele lijn vernietigd heeft (RvS, arrest nr. 241.761, 12.06.2018), heeft Vlabel zijn standpunt aangepast. Bij een gesplitste aankoop is het voortaan voldoende dat er een schenking voorafgaand aan de notariële aankoopakte door de vruchtgebruiker (ouders) aan de blote eigenaar (kinderen) gebeurd is. Deze schenking moet niet meer geregistreerd worden om later erfbelasting te vermijden op het betrokken onroerend goed (Vlabel standpunt nr. 20067, 28.09.2020).

Toelichting

a. Het feit dat er in het compromis voorzien werd in de betaling van een voorschot of waarborg is niet van belang. Het referentiemoment voor het bewijs van het bezit van voldoende eigen middelen door de blote eigenaar is het ogenblik van betaling van zijn aandeel in de prijs, namelijk bij het verlijden van de notariële aankoopakte.

b. De datum van de schenking kan bewezen worden door alle middelen van recht, met uitzondering van de eed of van eenvoudige beweringen van de partijen zelf of van hen uitgaande bescheiden.

 

c. Verdelingen

Begrip

Het gaat om de verdeling van een roerend of onroerend goed dat aan de erflater en aan (een van) de geviseerde personen toebehoort, waarbij aan de erflater een levenslang recht (vruchtgebruik, recht van bewoning, lijfrente) toegekend wordt. De (blote) eigendom komt toe aan (een van) de geviseerde personen.

Vermoeden van belastbaarheid

Een dergelijke verrichting wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met een legaat in de mate waarin deze geviseerde personen boven hun deel in de onverdeeldheid goederen in eigendom verkregen hebben (art. 2.7.1.0.8 VCF).

Toelichting

a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het levenslang recht verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de (blote) eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn (blote) eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de (blote) eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zal er erfbelasting verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de (blote) eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het levenslang recht genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten levenslang recht, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan.

 

Tegenbewijs

Men kan dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat:

·        de prestaties gelijkwaardig zijn (de prestaties die ten gunste van de erflater bedongen werden, waren gelijkwaardig aan datgene waarvan deze afstand gedaan heeft); en

·        dit levenslang recht wel degelijk door de erflater werd uitgeoefend (vruchtgebruik, recht van bewoning) of door de geviseerde persoon werd betaald (lijfrente).

d. Verkopen

Begrip

Het gaat om de verkoop van een roerend of een onroerend goed door de erflater aan (een van) de geviseerde personen, met voorbehoud van een levenslang recht (vruchtgebruik, recht van bewoning, lijfrente).

Vermoeden van belastbaarheid

Deze goederen worden geacht nog voor de volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn, en zijn dus onderworpen aan de erfbelasting (art. 2.7.1.0.9 VCF).

Tegenbewijs

Men kan dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat:

·        de prestaties gelijkwaardig zijn (de prestaties die ten gunste van de erflater bedongen werden, waren gelijkwaardig aan datgene waarvan deze afstand gedaan heeft); en

·        dit levenslang recht wel degelijk door de erflater werd uitgeoefend (vruchtgebruik, recht van bewoning) of door de geviseerde persoon werd betaald (lijfrente).

Toelichting a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het levenslang recht verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de (blote) eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn (blote) eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de (blote) eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zal er erfbelasting verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de (blote) eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het levenslang recht genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten levenslang recht, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan.

 

5. Schuldvorderingen

Principe

Schuldvorderingen maken deel uit van de nalatenschap wanneer ze zeker en vaststaand zijn.

Voorwaardelijke schuldvorderingen

Schuldvorderingen onder opschortende voorwaarde maken geen deel uit van het belastbaar actief van de nalatenschap. Betwiste schuldvorderingen worden hiermee gelijkgesteld (bv. vordering tot schadevergoeding wegens een ongeval waarvan de verantwoordelijkheid nog niet bepaald is of betwist wordt). Schuldvorderingen onder ontbindende voorwaarde maken wel deel uit van het belastbaar actief van de nalatenschap.

Toelichting

a. Een opschortende voorwaarde schort de rechtsgevolgen van een overeenkomst op zolang de voorwaarde niet vervuld is (art. 1181 BW).

b. Een overeenkomst onder ontbindende voorwaarde heeft onmiddellijk rechtsgevolgen (art. 1183 BW).

c. Bij vervulling van de voorwaarde moet er een correctie gebeuren. Er zal dan een nieuwe aangifte nalatenschap ingediend moeten worden.

 

6. Schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn

De schulden die uitsluitend in een testament erkend zijn worden beschouwd als legaten. Deze maken bijgevolg deel uit van de nalatenschap en zijn aldus onderworpen aan de successierechten (art. 4, 1° W.Succ.; art. 2.7.1.0.3, 1° VCF). Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat de erflater in zijn testament fictieve schulden zou erkennen aan zijn erfgenamen, om aldus successierechten vermijden.

B. Waardering

In principe worden activa in aanmerking genomen voor hun verkoopwaarde op de dag van het overlijden van de erflater, die geschat wordt door de erfgenamen (art. 2.7.3.3.1, lid 1 VCF).

Voor bepaalde activa is het echter niet zo eenvoudig om deze (verkoop)waarde vast te stellen. De wetgever heeft hiervoor dan ook een specifieke regeling uitgewerkt. In sommige gevallen moet men zich schikken naar de richtlijnen van de Administratie:

·        onroerende goederen

·        aandelen

·        blote eigendom en vruchtgebruik

·        diverse renten en prestaties

·        schuldvorderingen

·        inboedel

 

Toelichting

a. Onder verkoopwaarde verstaat men de normale prijs die de verkoper kan krijgen wanneer het goed in normale omstandigheden te koop gesteld wordt (parl. vr. nr. 22789, 05.04.1982). Hierbij mag men rekening houden met eventuele verkoopkosten (bv. bij de verkoop van een onroerend via een makelaar); het is dus de netto-opbrengst die als prijs geldt.

b. Gebeurtenissen die na het overlijden plaatsvinden (bv. brand, diefstal) hebben in principe geen invloed op de waardering (rb. Gent, 15.04.2008).

c. Met elementen die onbekend waren (bv. een huis dat te kampen heeft met vochtproblemen) ten tijde van de aangifte kan achteraf geen rekening meer gehouden worden (rb. Brussel, 12.03.1999).

d. Wanneer er een te lage waarde aangegeven werd, wordt er voorzien in een belastingverhoging (art. 3.18.0.0.8 VCF).

 

1. Onroerende goederen

a. In België

Algemeen

De waardering gebeurt, overeenkomstig de algemene regel, aan de hand van de verkoopwaarde (art. 2.7.3.3.1, lid 1 VCF). Voor het bepalen van deze waarde moet men met name rekening houden met: de staat van de goederen, de omvang, de ligging, de stedenbouwkundige voorschriften en de evolutie van de vastgoedmarkt. Deze waardering kan gebeuren op basis van:

·        een schatting door de aangever/erfgenamen zelf, eventueel bijgestaan door een notaris of een vastgoedmakelaar;

·        een schatting door een erkend schatter-expert;

·        een schatting door de Vlaamse Administratie (Vlabel).

Toelichting a. Zijn er meerdere onroerende goederen in één nalatenschap, dan is het mogelijk op één pand aan te geven op basis van een schatting van Vlabel, een ander pand op basis van een schatting door een schatter-expert en nog een ander pand op basis van een schatting door de erfgenaam.

b. Wordt er voor eenzelfde onroerend zowel een schatting gedaan door Vlabel als door een erkende schatter-expert, dan gelden de volgende regels:

·        gaat het om één erfgenaam, dan heeft de Vlabel-schatting voorrang. De erfgenaam kan dus niet kiezen voor de schatting die voor hem het meest voordelig is. Het verslag van de schatter-expert kan mogelijk wel gebruikt worden om bezwaar in te dienen tegen de schatting van Vlabel;

·        gaat het om meerdere erfgenamen (één erfgenaam doet beroep op een schatter-expert en een andere op Vlabel), dan wordt voor de ene erfgenaam de waarde van de schatter-expert gehanteerd, en voor de andere de waarde van Vlabel.

Schatting door de erfgenamen zelf

Dat is natuurlijk de meest eenvoudige/goedkoopste manier, maar hier hangen echter ook risico’s aan vast. Het is immers niet eenvoudig om de verkoopwaarde van een onroerend goed correct in te schatten. Bij een schating door de erfgenamen zelf, eventueel bijgestaan door een notaris of vastgoedmakelaar, bestaat het risico dat er achteraf, na controle door de Vlaamse Belastingdienst (Vlabel), een correctie moet gebeuren wanneer deze schatting te laag zou blijken.

Zo moet men, wanneer men het betrokken onroerend goed binnen de twee jaar na het overlijden verkoopt voor een hogere waarde dan de waarde die werd aangegeven, in principe extra erfbelasting betalen op het verschil tussen de verkoopprijs en de aangegeven waarde (art. 3.3.1.0.5 VCF). Er is dan immers sprake van een ‘tekortschatting’.

Daarnaast riskeert men ook een belastingverhoging als volgt (art. 3.18.0.0.8 VCF):

tekort ten opzichte van de aangegeven waarde

belastingverhoging van de aanvullende rechten

vanaf 10% tot 25%

5%

vanaf 25% tot 50%

10%

vanaf 50% tot 100%

15%

vanaf 100%

20%

Toelichting

a. Men kan deze belastingverhoging halveren door de hogere waarde van het betrokken goed uit eigen beweging aan te geven binnen de tien maanden na ofwel het overlijden ofwel de start van de aangiftetermijn.

b. Het risico op een tekortschatting doet zich niet voor bij een bindende schatting door Vlabel of bij een schatting door een schatter-expert.

 

Schatting door Vlabel

Begrip 

Het gaat om een bindende schatting die kan aangevraagd worden wanneer de erflater woonachtig was in het Vlaams gewest, onverschillig waar het onroerend goed gelegen is (art. 3.3.1.0.9 VCF).

Aanvraag 

De schatting moet aangevraagd worden binnen de aangiftetermijn voor de nalatenschap, via een formulier (op papier of elektronisch) dat door Vlabel ter beschikking gesteld wordt (zie https://belastingen.vlaanderen.be/formulieren-erfbelasting). Deze aanvraag moet de volgende elementen bevatten (art. 3.3.1.0.7, §1 VCF):

·        gegevens over de aanvragers (naam, rijksregisternummer, domicilie, graad van verwantschap met de erflater en wat ieder van hen verkrijgt, de titel op basis waarvan ze tot de nalatenschap komen);

·        keuze van de woonplaats in België (correspondentieadres voor alle communicatie);

·        identificatie van de erflater (naam, rijksregisternummer, domicilie, plaats en de datum van geboorte en overlijden);

·        nauwkeurige aanduiding van elk onroerend goed afzonderlijk dat deel uitmaakt van het belastbare actief waarvoor de schatting gevraagd wordt, met de vermelding van de kadastrale afdeling, het kadastrale perceel, de oppervlakte en de ligging;

·        een overzicht van de stukken of elementen die nuttig zijn voor de schatting en die als bijlage bij het formulier gevoegd worden.

Schattingsverslag De bevoegde entiteit van Vlabel maakt vervolgens een gemotiveerd schattingsverslag op dat de volgende informatie bevat (art. 3.3.1.0.7, §2 VCF):

·        de datum van het schattingsverslag;

·        de referentiedatum van de schatting;

·        de identificatie en de beschrijving van het te schatten goed;

·        de gebruikte vergelijkingspunten;

·        de geschatte waarde.

Toelichting

a. De waardering door Vlabel gebeurt computergestuurd, via een algoritme op basis van vergelijkingspunten. Heeft Vlabel nog niet voldoende info op basis van het ingevulde formulier, dan is een voorafgaand plaatsbezoek mogelijk.

b. Is men niet akkoord met de schatting van Vlabel, dan kan men hiertegen in beroep gaan via een bezwaarschrift.

c. Wordt het goed binnen een termijn van twee jaar verkocht tegen een lagere waarde, dan kan men in bepaalde gevallen een ambtshalve ontheffing vragen. Men zal dan wel moeten aantonen dat (1) het vastgoed op een normale wijze te koop aangeboden is met voldoende publiciteit en gedurende een voldoende lange periode, en (2) het vastgoed op datum van overlijden hetzelfde was of zich in dezelfde toestand bevond als op datum van verkoop (Standpunt nr. 20024, 23.11.2020).

 

Schatting door een erkende schatter-expert

Het gaat om een schatting door een expert die het kwaliteitscharter van Vlabel ondertekend heeft (art. 3.3.1.0.9/1 VCF). Deze schatting is in principe bindend voor Vlabel, hij kan er dus later (bv. bij een verkoop binnen de twee jaar) geen tekortschatting tegen inroepen.

Toelichting

a. Deze schatting kan, net zoals het geval is bij een schatting door Vlabel, aangevraagd worden wanneer de erflater woonachtig was in het Vlaams gewest, onverschillig waar het onroerend goed gelegen is.

b. Wordt het goed binnen een termijn van twee jaar verkocht tegen een lagere waarde, dan kan men in bepaalde gevallen een ambtshalve ontheffing vragen. Men zal dan wel moeten aantonen dat (1) het vastgoed op een normale wijze te koop aangeboden is met voldoende publiciteit en gedurende een voldoende lange periode, en (2) het vastgoed op datum van overlijden hetzelfde was of zich in dezelfde toestand bevond als op datum van verkoop (Standpunt nr. 20024, 23.11.2020).

 

b. In het buitenland

De goederen moeten in principe aangegeven worden voor hun verkoopwaarde, zoals deze blijkt uit akten en bescheiden (art. 2.7.3.3.1, lid 1 VCF). Is het echter niet mogelijk om deze te achterhalen uit dergelijke documenten, dan moet men een waarde gelijk aan 20 (gebouwen) of 30 (gronden) maal de jaarlijkse opbrengst van de goederen aangeven (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 1° VCF).

Toelichting

a. Deze waarde mag echter niet lager zijn dan deze die als basis gediend heeft voor de inning van de (eventuele) buitenlandse belasting (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 1° VCF).

b. Werd er in het buitenland erfbelasting (of een gelijkaardige belasting) geheven op deze onroerende goederen, dan mag men deze in rekening brengen in de mate waarin het bedrag niet groter is dan hetgeen in België aan erfbelasting verschuldigd geweest zou zijn (art. 2.7.5.0.4 VCF).

 

2. Aandelen

Niet beursgenoteerd

Voor de waardering gebruikt men meestal de vergelijkingsmethode of de interne methode.

Bij de vergelijkingsmethode bepaalt men de waarde van de aandelen door deze te vergelijken met de waarde van aandelen van dezelfde of gelijkaardige, eventueel wél op de beursgenoteerde, vennootschappen. Bij de interne methode berekent men de waarde van de aandelen op basis van, onder meer, de jaarrekening, de waarde van de vennootschapsgoederen en de toekomstmogelijkheden van de vennootschap.

Toelichting Aandelenopties moeten onmiddellijk aangegeven worden, volgens de verkoopwaarde van de optie op datum van het overlijden, tenzij deze niet overdraagbaar zijn. Wanneer de optie later gelicht wordt moet er geen nieuwe aangifte meer ingediend worden (Vlabel standpunt nr. 16063, 25.07.2016).

 

Beursgenoteerd

De waardering gebeurt aan de hand van de beurswaarde op de dag van het overlijden of op dezelfde dag van de twee daaropvolgende maanden (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 3° VCF; Ci.RH. AFZ nr. 4/2014, 20.02.2014).

Toelichting

a. De beurswaarde is de slotkoers ‘zoals bepaald op basis van de koersinformatie beschikbaar in de gespecialiseerde pers en/of middels gespecialiseerde elektronisch raadpleegbare bronnen’ (art. 16 decr. 05.07.2013, BS 31.07.2013).

b. De erfgenamen mogen slechts één van deze drie data kiezen, die zal gelden voor de waardering van alle aandelen. Wanneer er op één van die data geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een beursnotering wordt vastgesteld (art. 2.7.3.3.2, lid 2 VCF).

c. In de aangifte moet vermeld worden welke datum voor waardering gekozen werd, alsook de bron waarop men zich gebaseerd heeft om de beurswaarde te bepalen. Bij gebrek zal de Administratie de waardering doen op datum van overlijden (circ. 5/2014, 20.02.2014, nr. 1.5.1).

d. Aandelenopties moeten onmiddellijk aangegeven worden, volgens de beurswaarde op de dag van het overlijden of op dezelfde dag van de twee daaropvolgende maanden. Wanneer de optie later gelicht wordt moet er geen nieuwe aangifte meer ingediend worden (Vlabel standpunt nr. 16063, 25.07.2016).

 

3. Blote eigendom en vruchtgebruik

Is de volle eigendom (VE) opgedeeld in blote eigendom (BE) (in hoofde van de erflater) en vruchtgebruik (VG) (gevestigd op het hoofd van een derde), dan kan men de waarde van het vruchtgebruik berekenen aan de hand van de volgende formule (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 6° VCF):

Waarde vruchtgebruik = 4% van de waarde van de VE x leeftijdscoëfficiënt (zie hieronder)

Leeftijd

Coëfficiënt

Leeftijd

Coëfficiënt

20 of minder

18

60 tot 65

9,5

20 tot 30

17

65 tot 70

8

30 tot 40

16

70 tot 75

6

40 tot 50

14

75 tot 80

4

50 tot 55

13

80 of meer

2

55 tot 60

11

   

De waarde van de blote eigendom verkrijgt men vervolgens via de volgende formule: BE = VE - VG

Toelichting a. Deze waarderingsmethode is zowel op onroerende als op roerende goederen van toepassing (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 6° VCF).

b. Het recht van gebruik en het recht van bewoning worden, voor de heffing van de erfbelasting, gelijkgesteld met vruchtgebruik (art. 2.7.3.3.3, lid 1 VCF).

c. Indien het vruchtgebruik aan twee of meer personen toekomt, neemt men voor de bepaling van de coëfficiënt de leeftijd van de jongste vruchtgebruiker (art. 2.7.3.3.3, lid 2 VCF).

Voorbeeld

De nalatenschap bevat de blote eigendom van een appartement aan zee. Het vruchtgebruik is in handen van de 35-jarige vriendin (feitelijke samenwoning) van de erflater. De volle eigendom van het appartement bedraagt € 250.000. De waarde van het vruchtgebruik bedraagt bijgevolg € 160.000 (4% x 250.000 x 16). De waarde van de blote eigendom bedraagt € 90.000 (250.000 - 160.000).

4. Diverse renten en prestaties

Altijddurende

Het gaat om erfpachten, grondrenten en alle andere renten en prestaties, gevestigd voor een onbepaalde of altijddurende tijd. De aan te geven waarde is twintigmaal de jaarlijkse rente of de prestatie, tenzij er oorzaken tot waardevermindering bestaan (bv. insolventie van de schuldenaar), in welk geval men ze op haar verkoopwaarde mag schatten (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 4° VCF).

Tijdelijke

Het gaat om renten of prestaties die slechts gedurende een bepaalde periode toegekend worden. De aan te geven waarde wordt verkregen door kapitalisatie (zie tabel hieronder) van de jaarlijkse rente of de prestatie (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 7° VCF).

Termijn (in jaren)

Gekapitaliseerde waarde (jaarlijkse rente van € 1)

Termijn (in jaren)

Gekapitaliseerde waarde (jaarlijkse rente van € 1)

1

0,961538

16

11,652295

2

1,886094

17

12,165668

3

2,775090

18

12,659296

4

3,629894

19

13,133938

5

4,451821

20

13,590325

6

5,242136

21

14,029159

7

6,002054

22

14,451114

8

6,732744

23

14,856840

9

7,435331

24

15,246961

10

8,110895

25

15,622078

11

8,760476

26

15,982767

12

9,385073

27

16,329584

13

9,985647

28

16,663061

14

10,563122

29

16,983712

15

11,118387

30

17,292031

Toelichting a. Is de rente gevestigd op het hoofd van een natuurlijk persoon, dan wordt de waarde ervan in ieder geval beperkt tot de waarde die men zou bekomen indien het zou gaan om een lijfrente gevestigd op het hoofd van deze persoon (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 7° VCF en art. 2.7.3.3.2, lid 1, 5° VCF).

b. Is de rente of de prestatie gevestigd op het hoofd van een rechtspersoon, dan wordt de waarde ervan in ieder geval beperkt tot twintigmaal de rente of de prestatie (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 7° VCF en art. 2.7.3.3.2, lid 1, 4° VCF).

Voorbeeld

Een nalatenschap bevat een jaarlijkse rente van € 12.000 op het hoofd van een 68-jarige persoon, die nog gedurende een termijn van 15 jaar zal lopen. De belastbare waarde zou op basis van deze kapitalisatietabel € 133.421 (12.000 x 11,118387) bedragen. Deze waarde moet evenwel beperkt worden tot € 96.000 (12.000 x 8), zijnde de waarde van een jaarlijkse lijfrente van € 12.000 gevestigd op het hoofd van een 68-jarige persoon.

Lijfrenten

Het gaat om de op het hoofd van een derde gevestigde lijfrenten en andere levenslange uitkeringen. De aan te geven waarde wordt verkregen door het jaarlijkse bedrag van de uitkering te vermenigvuldigen met de leeftijdscoëfficiënt vermeld in art. 2.7.3.3.2, 6° VCF.

Voorbeeld

De nalatenschap bevat een jaarlijkse lijfrente van € 12.000 gevestigd op het hoofd van een 65-jarige vriend van de erflater. De aan te geven waarde bedraagt aldus € 114.000 (12.000 x 9,5).

5. Andere

art. 2.7.3.3.2, lid 1, 2° VCF

 

Schuldvorderingen

Het gaat om geldleningen, obligaties, kasbons, spaarboekjes, enz. Deze moeten in principe aangegeven worden voor hun nominale waarde. Er bestaan evenwel twee uitzonderingen. Is de schuldvordering minder waard door bv. het onvermogen van de schuldenaar, dan mag deze aangegeven worden voor haar geschatte verkoopwaarde. Is, op het moment van de aangifte, het exacte bedrag nog niet bekend (bv. toekenning van een schadevergoeding waarvan het exacte bedrag nog door een deskundige bepaald moet worden), dan moet de vordering opgenomen worden voor haar vermoedelijke waarde. Wanneer het bedrag later definitief vaststaat, moet er een correctie gebeuren (art. 2.7.3.3.6 en art. 3.3.1.0.6, 2° a VCF).

Toelichting 

De vervallen, doch niet-betaalde, interesten moeten eveneens aangegeven worden (art. 2.7.3.3.2, lid 1, 2° VCF).

 

Inboedel

Deze wordt in principe gewaardeerd op een relatief klein bedrag, tenzij er aanwijzingen zijn dat deze waarde aanzienlijk hoger zou liggen. In de praktijk moet men de woningverzekering aangeven die de inboedel verzekerde, alsook de ‘verzekerde waarde’. Doorgaans wordt een waarde aanvaard tussen de 5% en de 20% van de verzekerde waarde. De inboedel van bejaarden kan men vaak zelfs voor nog minder aangeven of zelfs pro memorie ‘zonder waarde’ vermelden. Het is aan te raden om voor een bewijs te zorgen (bv. document van de kringloopwinkel of een opkoper, foto’s, enz.).

II. Passiva

A. Omvang

De passiva bestaan uit de bestaande schulden van de erflater op datum van het overlijden en de begrafeniskosten (art. 2.7.3.4.1 VCF). Enkel de schulden waarvoor de erflater zeker en definitief gehouden is, komen in aanmerking (Cass., 20.03.2014). We bespreken hier kort een aantal concrete gevallen.

Huishoudelijke uitgaven

Het gaat om schulden aangegaan ten behoeve van het gezin voor de behoeften van het dagelijkse leven (bv. huisvesting, nutsvoorzieningen, opvoeding van de kinderen, geneeskundige verzorging, voeding en kledij). Deze schulden maken deel uit van het passief, op voorwaarde dat ze nog niet betaald waren op het ogenblik van het overlijden.

Periodieke schulden (bv. telefoon, water, gas, elektriciteit, tv en internet) zijn slechts aftrekbaar voor het gedeelte dat betrekking heeft op de periode tot op de datum van het overlijden van de erflater.

Toelichting Worden de kosten voor geneeskundige verzorging geheel of gedeeltelijk terugbetaald (bv. door het ziekenfonds en/of een aanvullende hospitalisatieverzekering), dan moet men dit deel als een schuldvordering opnemen onder het actief.

 

Belastingschulden en sociale bijdragen

Belgische belastingen 

Het gaat bv. om de personenbelasting, de onroerende voorheffing, de gemeente- en gewestelijke belastingen, de btw, de RSZ, enz.

Maken integraal deel uit van het passief, de belastingen en sociale bijdragen die betrekking hebben op de periode die aan het overlijden voorafgaan en die nog niet betaald waren op de dag van het overlijden.

Maken verhoudingsgewijs deel uit van het passief:

·        de personenbelasting die betrekking heeft op de inkomsten die genoten werden in het jaar van het overlijden;

·        de onroerende voorheffing, sociale bijdragen, gemeente- en gewestelijke belastingen, die betrekking hebben op het jaar van het overlijden.

Toelichting Voor de berekening van de verschuldigde personenbelasting mag men zich baseren op de raming van een boekhouder of de berekeningen via Tax-on-Web (Vlabel standpunt nr. 15019, 02.02.2015).

Buitenlandse belastingen De successierechten die verschuldigd zijn in het buitenland over de vererving van onroerende of roerende goederen, zijn verrekenbaar met de Belgische erfbelasting over dat buitenlands vastgoed (art. 2.7.5.0.4, lid 1 VCF). Het gaat bv. om de ‘Inheritance Tax’ (Verenigd Koninkrijk) en de ‘Federal Estate Tax’ (Verenigde Staten).

Leningen

Het nog openstaande saldo maakt in principe deel uit van het passief. Wordt de lening echter volledig gewaarborgd door een levensverzekering (bv. hypothecaire woonlening met een schuldsaldoverzekering), dan mag deze schuld niet in het passief opgenomen worden. Bij een gedeeltelijke waarborg mag men het resterend nog terug te betalen saldo opnemen in het passief.

Toelichting 

Een lening die werd aangegaan door twee personen (bv. de erflater en zijn partner) die zich hoofdelijk verbinden behoort slechts voor de helft van het uitstaand saldo tot het passief.

 

Notaris en diverse experts

In principe maken enkel de volgende kosten deel uit van het passief:

·        het uitvoeringsereloon in geval van een notarieel of internationaal testament;

·        in geval van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving: de kosten van de verzegeling, de boedelbeschrijving en het opmaken van de rekening (art. 810 BW).

Maken aldus geen deel uit van het passief van de nalatenschap:

·        het uitvoeringsereloon in geval van een eigenhandig testament;

·        het ereloon van de notaris of een advocaat voor het opstellen van de aangifte nalatenschap;

·        het ereloon voor de vereffenaar van de nalatenschap;

·        de vergoeding voor de testamentuitvoerder;

·        de kosten voor een expert-schatter;

·        het registratierecht betreffende een notarieel testament.

Begrafeniskosten

Het gaat om de kosten van de begrafenis of de crematie van de erflater, rekening houdend met de zeden en gebruiken van de streek. Deze maken in principe integraal deel uit van de passiva, op voorwaarde dat ze in verhouding staan tot de maatschappelijke stand en het vermogen van de overledene (art. 2.7.3.4.1 VCF). Luxe-uitgaven en persoonlijke uitgaven worden niet in aanmerking genomen.

Toelichting

a. Worden in principe in aanmerking genomen, de kosten gemaakt voor:

· de repatriëring uit het buitenland van het stoffelijk overschot;

· het afleggen en het balsemen van het stoffelijk overschot;

· de doodskist, de rouwkapel;

· de lijkwagen en de ceremoniewagens;

· de plechtigheid alsook de missen die eventueel korte tijd nadien volgen;

· het begraven van het stoffelijk overschot;

· de crematie, de plaatsing van de urne of het uitstrooien van de as op de strooiweide;

· het drukwerk (doodsbrieven, doodsprentjes, dankbetuigingen, advertenties, enz.);

· de gezamenlijk door de erfopvolgers aangeboden bloemen en kransen;

· de concessie op de grond, de grafzerk en de grafkelder (eventueel slechts gedeeltelijk indien het om een gemeenschappelijke grafkelder gaat);

· de maaltijden na de plechtigheid.

b. Worden niet in aanmerking genomen:

· luxe-uitgaven (bv. een fotoreportage);

· kosten om het graf te onderhouden;

· de rouwkledij;

· reiskosten (bv. van familieleden die in het buitenland wonen).

c. De begrafeniskosten kunnen bewezen worden door de overlegging van de desbetreffende nota’s en facturen.

 

Diverse renten en prestaties

Het gaat onder meer om lijfrenten gevestigd op het hoofd van een derde (bv. naar aanleiding van de aankoop van een woning) en tijdelijke renten (bv. onderhoudsuitkeringen ten gunste van kinderen, (ex-)partners en (schoon)ouders). Ze maken in principe integraal deel uit van de nalatenschap.

Voorwaardelijke schulden

Een schuld onder opschortende voorwaarde maakt geen deel uit van de nalatenschap, zolang deze voorwaarde niet vervuld is. Een schuld onder ontbindende voorwaarde maakt wel deel uit van de nalatenschap, zolang de voorwaarde niet vervuld is.

Toelichting 

Bij vervulling van de voorwaarde moet er een correctie gebeuren.

 

Betwiste schulden

Men moet een onderscheid maken naargelang het bestaan van de schuld of het bedrag van de schuld betwist wordt. Wordt het bestaan van de schuld betwist, dan mag deze niet in het passief opgenomen worden. Wordt enkel het bedrag van de schuld betwist, dan moet deze voorlopig geraamd worden en mag ze aldus in het passief opgenomen worden (art. 2.7.3.3.6 VCF).

Toelichting 

Bij de latere erkenning of definitieve bepaling van het bedrag van de schuld moet er een correctie gebeuren.

 

Schulden uitsluitend via testament erkend

Deze schulden worden niet als zodanig erkend, maar worden beschouwd als een legaat. Bijgevolg maken ze geen deel uit van de passiva (art. 2.7.1.0.3, 1° VCF).

Toelichting 

Het doel van deze bepaling is te vermijden dat de erflater plots in zijn testament zou erkennen dat hij nog schulden heeft ten opzichte van zijn erfgenamen, met als enige doel de verschuldigde erfbelasting te drukken. Op burgerrechtelijk vlak (bv. inzake de verdeling van de nalatenschap) behoudt de schuld wél zijn karakter van schuld.

 

B. Waardering

1. Algemeen

Roerende schulden van de erflater worden in principe forfaitair bepaald op € 1.839,15 (aj. 2023) (art. 2.7.3.4.2, lid 1 VCF). De erfgenamen kunnen er echter steeds voor opteren om de werkelijke schulden aan te geven (art. 2.7.3.4.2, lid 3 VCF).

Onroerende schulden moeten steeds aangegeven worden voor hun werkelijke bedrag op de datum van het overlijden (art. 2.7.3.4.2, lid 1 VCF).

2. Speciale gevallen

Het is niet altijd eenvoudig om de exacte waarde vast te stellen voor een aantal schulden. De wetgever en de Administratie hebben daarom een aantal instructies uitgevaardigd.

Begrafeniskosten

Deze worden in principe forfaitair gewaardeerd op € 7.356,60 (aj. 2023). De erfgenamen kunnen er echter steeds voor opteren om de werkelijke schulden aan te geven (art. 2.7.3.4.2, lid 7 VCF).

Toelichting 

Had de erflater een uitvaartverzekering afgesloten (waardoor de erfgenamen dus weinig of geen kosten voor de begrafenis moeten maken), dan kan men geen gebruik maken van het forfait (art. 2.7.3.4.2, lid 5 VCF).

 

Diverse renten en prestaties

Men moet hiervoor dezelfde waarderingsregels toepassen als bij de activa (art. 2.7.3.4.1, lid 3 VCF).

Voorbeeld 1

Bij zijn overlijden moest de erflater nog gedurende vijf jaar een onderhoudsuitkering van € 10.000 betalen aan zijn vroegere echtgenote. Deze uitkering vormt een schuld van de nalatenschap die men moet opnemen voor een bedrag van € 44.518 (10.000 x 4,451821).

Voorbeeld 2

De erflater had enkele jaren geleden een woning gekocht tegen een jaarlijkse lijfrente van € 15.000, gevestigd op het hoofd van een persoon die, bij het overlijden van de erflater, de leeftijd van 68 jaar had. Deze lijfrente vormt een schuld van de nalatenschap die men moet opnemen voor een bedrag van € 120.000 (15.000 x 8).

Schulden die betwist worden of waarvan het bedrag onbekend is

Wordt het bestaan van de schuld zelf betwist, dan gaat het in feite om een schuld onder opschortende voorwaarde die (nog) geen deel uitmaakt van de nalatenschap. Wordt enkel het bedrag van de schuld betwist of is dit nog onbekend (bv. als de erflater veroordeeld werd tot het betalen van een schadevergoeding waarvan het exacte bedrag nog door een deskundige bepaald moet worden), dan moet ze onmiddellijk in de nalatenschap opgenomen worden voor haar geschatte waarde.

Toelichting 

Wordt de schuld later erkend of komt het bedrag definitief vast te staan, dan moet er een correctie gebeuren (art. 2.7.3.3.6 VCF).

 

C. Aanrekening van de schulden

art. 2.7.3.5.2 VCF

 

De volgorde waarin de schulden aangerekend worden op de activa van de nalatenschap is van belang voor de vaststelling van de erfbelasting, aangezien niet alle activa op dezelfde manier belast worden (er zijn onder meer gunstregimes voor de gezinswoning en de familiale onderneming. Deze volgorde is verplicht, en verschilt naargelang de schulden al dan niet voor een specifiek goed aangegaan werden.

1. Specifieke schulden

Schulden die specifiek aangegaan werden voor een roerend goed moeten aangerekend worden op de activa van de nalatenschap in de volgende volgorde (art. 2.7.3.5.2, lid 1 VCF):

1.      op de roerende goederen;

2.     op de familiale onderneming;

3.     op de onroerende goederen.

Schulden die specifiek aangegaan werden voor een onroerend goed moeten aangerekend worden op de activa van de nalatenschap in de volgende volgorde (art. 2.7.3.5.2, lid 1 VCF):

1.      op de onroerende goederen;

2.     op de familiale onderneming;

3.     op de roerende goederen.

Wordt de gezinswoning met vrijstelling van erfbelasting vererfd door de langstlevende partner, dan moet men eveneens de volgende regels in acht nemen (art. 2.7.3.5.2, lid 2 en 3 VCF):

·        Schulden specifiek aangegaan voor het verwerven of behouden van de gezinswoning moeten bij voorrang hierop aangerekend worden.

·        Andere schulden worden pas in laatste instantie aangerekend op de gezinswoning.

2. Overige schulden

Deze worden aangerekend als volgt (art. 2.7.3.5.2 VCF):

1.      op de familiale onderneming;

2.     op de roerende goederen;

3.     op de onroerende goederen;

4.     op de gezinswoning.

III. Tarief

A. Algemeen tarief

1. Algemeen

art. 2.7.4.1.1 VCF

Voor de heffing van de erfbelasting worden progressieve tarieven gehanteerd die afhangen van:

·        de bloedverwantschap of de samenlevingsband (huwelijk of samenwoning) met de erflater; en

·        het nettoaandeel dat een erfgenaam (of een groep van erfgenamen) verkrijgt.

Concreet worden de erfgenamen onderverdeeld in drie categorieën. Het gaat om:

·        de erfgenamen in rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden;

·        de broers en zussen;

·        een restcategorie.

Toelichting

a. Het toe te passen tarief is datgene dat van kracht is op de dag van het overlijden van de erflater (art. 2.7.4.1.5 VCF).

b. Bij plaatsvervulling is het toepasselijke tarief datgene dat van kracht is voor de erfgenaam die in de plaats komt. De graad van verwantschap tussen de uiteindelijke erfgenaam en de erflater is dus bepalend voor het tarief van de erfbelasting (Gent, 10.02.2015).

c. Als een persoon in verschillende hoedanigheden tot de nalatenschap komt, wordt de erfbelasting berekend volgens het voor die persoon voordeligste tarief (art. 2.7.4.1.3 VCF).

d. Als er onzekerheid bestaat over de devolutie van de nalatenschap of de graad van bloedverwantschap van een erfgenaam, legataris of begiftigde, wordt steeds de hoogste erfbelasting aangerekend (art. 2.7.4.1.2 VCF).

 

2. Tariefstructuur

a. Erfgenamen in rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden

Algemeen

De erfgenamen in rechte lijn zijn (art. 1.1.0.0.2, lid 5, 5° VCF):

·        de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen;

·        de ouders, grootouders en overgrootouders;

·        de stiefkinderen en stiefouders;

·        de zorgkinderen en zorgouders;

·        de adoptiekinderen en adoptieouders.

Onder samenwonenden verstaat men zowel de wettelijk als de feitelijk samenwonenden (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 4° VCF).

Er wordt een aparte grondslag gevormd per rechtverkrijgende. Daarnaast wordt er ook een opsplitsing gemaakt tussen de roerende en de onroerende goederen (art. 2.7.4.1.1, §2, lid 2 VCF).

De toepasselijke tarieven zien er als volgt uit.

art. 2.7.4.1.1, §1, Tabel I VCF

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 50.000

3%

50.000 - 250.000

9%

Meer dan 250.000

27%

 

Toelichting

a. Voor de stiefkinderen en de stiefouders is de gelijkstelling beperkt tot één generatie. Stiefkleinkinderen en stiefgrootouders behoren dus niet tot de erfgenamen in rechte lijn (art. 1.1.0.0.2, lid 5, 5° b VCF; GwH, 07.12.2005).

b. Op voorwaarde dat het zorgkind vóór de leeftijd van 21 jaar inwoonde bij de erflater, deze inwoning minstens drie achtereen­volgende jaren plaatsgevonden heeft en het kind gedurende die tijd hulp en verzorging van de erflater (en zijn partner) gekregen heeft (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 5° c VCF).

c. Gewoon geadopteerde kinderen worden slechts gelijkgesteld met erfgenamen in rechte lijn indien aan een van de volgende voorwaarden voldaan is (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 5° d VCF):

· wanneer het adoptief kind een kind is van de partner van de adoptant (stiefouderadoptie);

· wanneer, op het ogenblik van de adoptie, het adoptief kind onder de voogdij was van de openbare onderstand of van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of van een vergelijkbare instelling binnen de Europese Economische Ruimte (EER), of wees van een voor België gestorven vader of moeder;

· wanneer het adoptief kind, vóór de leeftijd van 21 jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren hoofdzakelijk van de adoptant, of van deze en zijn partner samen, de hulp en verzorging gekregen heeft die kinderen normaal van hun ouders krijgen (caritatieve adoptie);

· wanneer de adoptie gedaan werd door een persoon van wie alle afstammelingen voor België gestorven zijn.

d. Onder feitelijk samenwonende verstaat men de persoon of personen die op de dag van het openvallen van de nalatenschap ten minste één jaar ononderbroken met de erflater samenwonen en er een gemeenschappelijke huishouding mee voeren. De inschrijving in het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 4° VCF).

e. Wanneer er een einde gekomen was aan het huwelijk of de wettelijke samenwoning (door echtscheiding, scheiding van tafel en bed of kennisgeving aan de ambtenaar van de burgerlijke stand), dan is dit tarief niet meer van toepassing, tenzij er gemeenschappelijke kinderen (of afstammelingen hiervan) bestaan (art. 1.1.0.0.2, lid 5, 5° e VCF). Bij feitelijke scheiding behoudt men het recht op deze (gunstige) tarieven.

Voorbeeld

Nettoactief: € 500.000 (€ 250.000 onroerend/€ 250.000 roerend) (het gaat niet om de gezinswoning).

Erfgenamen: echtgenoot A; kinderen B en C; kleinkinderen E en F (kinderen van het verwerpende kind D).

Echtgenoot A is 64 jaar, de waarde van haar vruchtgebruik bedraagt dus 38% van de waarde van de volle eigendom (VE x 4% x 9,5).

Erfgenaam

Nettoactief

Erfbelasting

Onroerend

Roerend

Echtgenoot A

€ 95.000

€ 95.000

€ 11.100

[(50.000 x 3%) + (45.000 x 9%) + (50.000 x 3%) + (45.000 x 9%)]

Kinderen B en C

Ieder € 51.667

Ieder € 51.667

Ieder € 3.300

[(50.000 x 3%) + (1.667 x 9%) + (50.000 x 3%) + (1.667 x 9%)]

Kleinkinderen E en F

Ieder € 25.833

Ieder € 25.833

Ieder € 1.550

[(25.833 x 3%) + (25.833 x 3%)]

 

Vermindering

Bedraagt de totale nettoverkrijging (roerende en onroerende goederen samen) niet meer dan € 50.000, dan heeft men recht op een vermindering (belastingkrediet) van maximaal € 500. Het exacte bedrag wordt als volgt berekend: € 500 x (1 - nettoverkrijging/50.000) (art. 2.7.5.0.1, §1, lid 1 VCF).

Toelichting 

Voor de bepaling van deze nettoverkrijging wordt geen rekening gehouden met het aandeel dat de partner verkrijgt in de gezinswoning dat niet onderworpen is aan erfbelasting  (art. 2.7.5.0.1, §1, lid 2 VCF).

Voorbeeld

Een kind erft een beleggingsportefeuille ter waarde van € 30.000 van zijn vader. Hij is hierop in principe € 900 (€ 30.000 x 3%) aan erfbelasting verschuldigd. Aangezien de totale nettoverkrijging niet meer dan € 50.000 bedraagt, heeft hij recht op een vermindering. Deze bedraagt € 200 (€ 500 x (1 - 30.000/50.000). Hij moet uiteindelijk dus slechts € 700 (€ 900 - € 200) aan erfbelasting betalen.

Vrijstelling

Er geldt een vrijstelling voor de eerste schijf van € 50.000 in de nettoverkrijging van roerende goederen tussen partners. Het gaat dus om een effectieve belastingvermindering van € 1.500 (€ 50.000 x 3%).

Toelichting Voor het begrip partners, zie art. 1.1.0.0.2, lid 6, 4° VCF.

 

b. Broers en zussen

Algemeen

Onder broers en zussen verstaat men de zijverwanten met eenzelfde vader en/of moeder. Ook halfbroers of -zussen bevinden zich dus in deze categorie. Stiefbroers en -zussen vallen echter niet onder deze categorie.

Er wordt een aparte grondslag gevormd per rechtverkrijgende (art. 2.7.4.1.1, §3 VCF). De toepasselijke tarieven zien er als volgt uit.art. 2.7.4.1.1, §1, tabel II VCF

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 35.000

25%

35.000 - 75.000

30%

Meer dan 75.000

55%

Voorbeeld

Nettoactief: € 600.000.

Erfgenamen: broers A en B; neefjes D en E van vooroverleden zus C.

Erfgenaam

Nettoactief

Erfbelasting

Broers A en B

Ieder € 200.000

Ieder € 89.500

[(35.000 x 25%) + (40.000 x 30%) + (125.000 x 55%)]

Neefjes D en E

Ieder € 100.000

Ieder € 47.750

[(35.000 x 25%) + (40.000 x 45%) + (125.000 x 55%)/2]*

* Het tarief ‘anderen’ is van toepassing. D en E komen weliswaar op bij plaatsvervulling, maar nemen de fiscale positie van hun moeder C niet over. Het tarief wordt op het gezamenlijke aandeel van D en E berekend en de verschuldigde rechten worden vervolgens over hen verdeeld.

 

Vermindering

Bedraagt de totale nettoverkrijging niet meer dan € 75.000, dan heeft men recht op een vermindering (belastingkrediet) van maximaal € 1.875. Bedraagt de totale nettoverkrijging minder dan € 18.750, dan wordt deze vermindering als volgt berekend: € 2.000 x (nettoverkrijging/20.000). Bedraagt de totale nettoverkrijging meer dan € 18.750, maar minder dan € 75.000, dan wordt deze vermindering als volgt berekend: € 2.500 x (1 - (nettoverkrijging/75.000)) (art. 2.7.5.0.1, lid 3 VCF).

c. Anderen

Algemeen

De tarieven worden toegepast op de som van de nettoaandelen, verkregen door alle erfgenamen in deze groep. De verschuldigde rechten worden vervolgens proportioneel verdeeld over deze erfgenamen (art. 2.7.4.1.1, §3 VCF). De toepasselijke tarieven zien er als volgt uit.

art. 2.7.4.1.1, §1, tabel II VCF

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 35.000

25%

35.000 - 75.000

45%

Meer dan 75.000

55%

 

Toelichting 

a. Behoort een gehandicapte tot de categorie ‘anderen’ en komt hij samen met andere personen van deze categorie tot de nalatenschap, dan wordt de belasting in zijnen hoofde berekend alsof hij als enige voor zijn nettoaandeel tot de nalatenschap komt. In hoofde van de andere erfgenamen wijzigt er niets (art. 2.7.3.2.12, §2, lid 2 VCF).

b. Om de impact van deze hoge tarieven te beperken, wordt er vaak gebruik gemaakt van een duolegaat.

Voorbeeld

Nettoactief: € 600.000.

Erfgenamen: nonkel A (langs vaderskant) en nonkel B en tante C (langs moederskant).

Erfgenaam

Nettoactief

Erfbelasting

Nonkel A

€ 300.000

€ 157.750

[(35.000 x 25%) + (40.000 x 45%) + (525.000 x 55%)]/2

Nonkel B en tante C

Ieder € 150.000

Ieder € 78.875

[(35.000 x 25%) + (40.000 x 45%) + (525.000 x 55%)]/4

 

Vriendenerfenis

Voor overlijdens sinds 1 juli 2021 kan de erflater een bedrag van in totaal maximaal € 15.000 nalaten aan een of meerdere ‘goede vrienden’ of verre familieleden tegen een tarief van 3%. Voorwaarde is dat deze ‘goede vriend’ (art. 2.7.5.0.6 VCF):

·        een natuurlijk persoon is;

·        uitdrukkelijk als dusdanig aangeduid wordt in het testament (notarieel, eigenhandig of internationaal) van de erflater.

Boven de grens van € 15.000 zijn opnieuw de gewone tarieven van toepassing. Het gaat dus om een besparing van maximaal € 3.300 ((€ 15.000 x 25%) - (€ 15.000 x 3%)).

Het is mogelijk om meerdere goede vrienden aan te duiden. In dat geval zal het belastingvoordeel evenredig over hen verdeeld worden (in verhouding tot hun legaat), tenzij het testament in een andere regeling voorziet.

Toelichting 

Onder verre familieleden verstaat men iedereen die niet het tarief in rechte lijn of tussen partners kan genieten.

 

Vermindering

Bedraagt de totale nettoverkrijging niet meer dan € 75.000, dan heeft men recht op een vermindering (belastingkrediet) van maximaal € 1.875. Het betreft een belastingkrediet voor de categorie in zijn geheel. De netto­verkrijgingen moeten dus op het niveau van de hele categorie in aanmerking genomen worden en het totale belastingkrediet komt toe aan de betrokken erfgenaam in verhouding tot zijn aandeel in de som van de nettoverkrijgingen.

Bedraagt de totale nettoverkrijging minder dan € 18.750, dan wordt deze vermindering als volgt berekend: € 2.000 x (nettoverkrijging/20.000). Bedraagt de totale nettoverkrijging meer dan € 18.750, maar minder dan € 75.000, dan wordt deze vermindering als volgt berekend: € 2.500 x [1 - (nettoverkrijging/75.000)] (art. 2.7.5.0.1, lid 4 VCF).

3. Speciale gevallen

art. 2.7.3.2.9 VCF

 

Progressievoorbehoud

Voor de berekening van de erfbelasting worden in principe eveneens in aanmerking genomen: de onroerende goederen die de erfgenaam of legataris door middel van schenking ontvangen heeft van de erflater, tijdens de laatste drie jaar vóór diens overlijden, en waarop de schenkbelasting geheven is of geheven zou moeten worden. Op deze onroerende goederen zelf zijn geen successierechten verschuldigd, maar ze hebben wel tot gevolg dat het ontvangen nettoactief tegen hogere tarieven belast zal worden.

Als afwijking hierop moeten niet in aanmerking genomen worden, de onroerende goederen die deel uitmaken van een familiale onderneming (eenmanszaak) die geschonken werd met toepassing van art. 2.8.6.0.3 VCF. (art. 2.7.3.2.9, lid 2 VCF).

Voorbeeld

Nettoactief: € 500.000 (€ 250.000 onroerend/€ 250.000 roerend) (het gaat niet om de gezinswoning).

Erfgenamen: echtgenoot A; kinderen B en C; kleinkinderen E en F (kinderen van het verwerpende kind D).

Echtgenoot A is 64 jaar, de waarde van haar vruchtgebruik bedraagt dus 38% van de waarde van de volle eigendom (VE x 4% x 9,5).

De erflater heeft twee jaar geleden een onroerend goed ter waarde van € 200.000 geschonken aan zijn kinderen B en C (dus ieder € 100.000).

Nettoactief B en C

Erfbelasting

Onroerend

Roerend

Ieder € 51.667

€ 51.667

Ieder € 6.300*

[(51.667 x 9%) + (50.000 x 3%) + (1.667 x 9%)]

* In plaats van € 3.300 indien er geen progressievoorbehoud was (tariefschaal vanaf € 100.000).

 

Nieuwe overdrachten krachtens het erfrecht binnen het jaar

Als een erflater binnen het jaar voorafgaand aan zijn overlijden een erfenis verkreeg, dan wordt er een korting van 50% toegekend op dit gedeelte (zijnde het deel dat de erflater zelf door erfenis verkreeg) (art. 2.7.5.0.3 VCF).

Deze korting wordt in voorkomend geval beperkt tot de rechten die geheven werden ter gelegenheid van de overdracht die onmiddellijk voorafgaat.

Toelichting 

Voor de concrete berekening van deze vermindering, zie Aanschrijving nr. 2463, 26.07.1955, Rep. R.J., S 57/01.01.

 

Wettelijk voortgezet vruchtgebruik

Ontvangt de langstlevende echtgenoot of langstlevende wettelijk samenwonende goederen op grond van het voortgezet (wettelijk) vruchtgebruik, dan is er hierover in principe erfbelasting verschuldigd (art. 2.7.1.0.2., lid 2 VCF).

Toelichting

a. Heeft het voortgezet vruchtgebruik betrekking op de gezinswoning, dan zal men in principe de vrijstelling van erfbelasting voor de gezinswoning kunnen claimen in de aangifte van nalatenschap.

b. Het wettelijk voortgezet vruchtgebruik mag niet verward worden met het conventioneel voortgezet vruchtgebruik. In dat laatste geval heeft de erflater ten tijde van de schenking immers zélf bedongen dat het vruchtgebruik bij zijn overlijden overgaat op een derde. In dat geval is er geen erfbelasting, maar mogelijk wel schenkbelasting verschuldigd.

 

B. Verlaagde tarieven, vrijstellingen en verminderingen

Naast de algemene tarieven bestaan er de volgende verlaagde tarieven, vrijstellingen en verminderingen:

·        gezinswoning;

·        familiale onderneming;

·        natuurgebied;

·        kinderen jonger dan 21 jaar (en hun ouders);

·        jonge weeskinderen;

·        gehandicapte personen;

·        overheden, instellingen en goede doelen.

1. Gezinswoning

art. 2.7.4.1.1, §2, lid 3 VCF; Ci.RH. AFZ 2/2007, 21.02.2007

 

Er geldt in principe een vrijstelling voor de vererving van de gezinswoning (en haar aanhorigheden) door de persoon die met de erflater gehuwd was of met deze (wettelijk of feitelijk) samenwoonde. Als uitzondering hierop, is de vrijstelling niet van toepassing wanneer deze persoon een bloedverwant in rechte lijn, een stiefkind of een zorgkind is van de erflater.

Toelichting

a. Onder gezinswoning verstaat men de gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn langstlevende partner (art. 1.1.0.0.2, lid 8, 2° VCF).

b. Onder aanhorigheden van de gezinswoning verstaat men elk gebouwd of ongebouwd onroerend goed dat volgens de aard, de ligging, de oppervlakte en de waarde ervan een normale bijhorigheid vormt van de woning (art. 1.1.0.0.2, lid 12, 2° VCF). Het gaat bv. om een garage, een tuin, een bijgebouw, een weide, een zwembad, enz. (Ci.RH. AFZ 2/2007, 21.02.2007, nr. 4.1.).

c. Het bedrijfsgedeelte dat, samen met het woongedeelte, deel uitmaakt van een samenhangend complex komt eveneens in aanmerking voor de vrijstelling indien het, gelet op de waarde en/of de omvang, aan het privégedeelte ondergeschikt is (Ci.RH. AFZ 2/2007, 21.02.2007, nr. 4.1.).

d. Er geldt geen progressievoorbehoud betreffende de vrijgestelde gezinswoning. Ze wordt dus niet in aanmerking genomen bij de berekening van de erfbelasting op de andere onroerende goederen (Ci.RH. AFZ 2/2007, 21.02.2007, nr. 6).

e. Feitelijk samenwonenden moeten, bij het overlijden van de erflater, minstens drie jaar met hem samengewoond hebben en een gemeenschappelijke huishouding met hem gevoerd hebben om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. De inschrijving in het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 4°, c VCF).

f. De vrijstelling blijft behouden bij (vrijwillige of gedwongen) verplaatsing van de partner naar een rust- of verzorgingsinstelling, een serviceflatgebouw of een wooncomplex met dienstverlening (Ci.RH. AFZ 2/2007, 21.02.2007, nr. 4.1.).

g. In geval van feitelijke scheiding (bij huwelijk of wettelijke samenwoning) blijft de vrijstelling behouden (Ci.RH. AFZ 2/2007, 21.02.2007, nr. 4.1.). Dit geldt niet voor de feitelijke scheiding van feitelijk samenwonenden.

Voorbeeld

Nettoactief: € 1.000.000 (€ 500.000 gezinswoning; € 250.000 andere onroerende goederen; € 250.000 roerende goederen).

Erfgenamen: echtgenoot A; kinderen B en C; kleinkinderen E en F (kinderen van het verwerpende kind D).

Echtgenoot A is 64 jaar, de waarde van haar vruchtgebruik bedraagt dus 38% van de waarde van de volle eigendom (VE x 4% x 9,5).

Erfgenaam

Nettoactief

Erfbelasting

Onroerend

Roerend

Echtgenoot A

€ 285.000 (€ 190.000 gezinswoning)

€ 95.000

€ 11.100 ((190.000 x 0%) + (50.000 x 3%) + (45.000 x 9%) + (50.000 x 3%) + (45.000 x 9%))

Kinderen B en C

Ieder € 155.000

Ieder € 51.667

Ieder € 12.600 ((50.000 x 3%) + (105.000 x 9%) + (50.000 x 3%) + (1.667 x 9%))

Kleinkinderen E en F

Ieder € 77.500

Ieder € 25.833

Ieder € 4.750 ((50.000 x 3%) + (27.500 x 9%) + (25.833 x 3%))

 

2. Familiale ondernemingen

art. 2.7.4.2.2 - art. 2.7.4.2.4 VCF; Omzendbrief Vlabel 2015/2

 

Principe

De vererving van een familiale onderneming (eenmanszaak of vennootschap) kan, onder bepaalde voorwaarden, gebeuren tegen een verlaagd tarief van 3% (in rechte lijn en tussen gehuwden/samenwonenden) of 7% (andere personen).

Toelichting 

Dit gunstregime heeft als doel de opvolging in familiebedrijven te stimuleren en op die manier de continuïteit te garanderen.

 

Beoogde activa

Het gaat om:

·        Voor een eenmanszaak: de beroepsmatige goederen (onroerende goederen die hoofdzakelijk voor bewoning bestemd zijn, komen niet in aanmerking voor het verlaagd tarief).

·        Voor een vennootschap: de aandelen en certificaten van aandelen (winstaandelen en oprichtersaandelen komen niet in aanmerking voor het verlaagd tarief).

Toelichting a. Het kan gaan om zowel de volle eigendom, de blote eigendom als het vruchtgebruik (art. 2.7.4.2.2, §1, lid 1, 1° en 2° VCF).

b. Of de goederen ‘beroepsmatig’ gebruikt worden, zal concreet gecontroleerd worden aan de hand van de laatste aangifte of het laatste aanslagbiljet voor personenbelasting van de erflater of zijn partner (code 1105/2105) (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.1.2).

c. Of een onroerend goed al dan niet geheel of gedeeltelijk tot bewoning wordt aangewend of bestemd is, wordt per geval beoordeeld door Vlabel. Indien slechts een gedeelte van het onroerend goed voor bewoning in aanmerking komt, moet in de aangifte een duidelijke vermelding gemaakt worden van de opsplitsing (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.1.3).

d. Een bouwgrond komt niet in aanmerking voor het verlaagd tarief, zelfs al wordt deze gebruikt voor landbouwdoeleinden. Als bouwgrond wordt beschouwd, een perceel grond dat stedenbouwkundig bestemd is tot woningbouw of een onroerend goed dat ermee gelijkgesteld wordt (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.1.3).

e. Het verlaagd tarief wordt geheven over de nettowaarde van de goederen (eenmanszaak) of de aandelen (vennootschap). Dit houdt in dat de schulden mogen (moeten) afgetrokken worden, behalve deze die specifiek aangegaan werden om andere goederen te verwerven of te behouden (art. 2.7.4.2.2, §1, lid 1, 1° en 2° VCF).

 

Voorwaarden

Eenmanszaak Voor een eenmanszaak zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief de volgende:

1.      Uitoefening van een ‘toegelaten activiteit’: het moet gaan om een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep.

2.     Uitoefening van de activiteit in de Europese Economische Ruimte (EER).

3.     Persoonlijke exploitatie: de eenmanszaak moet door de erflater en/of zijn partner (echtgenoot of samenwonende), eventueel samen met anderen, persoonlijk geëxploiteerd worden tot op de dag van zijn overlijden.

Toelichting 

a. Onder ‘partner’ verstaat men de persoon die op de dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater gehuwd is, wettelijk samenwoont of feitelijk samenwoont sinds ten minste drie jaar en met de erflater een gemeenschappelijke huishouding voert (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 4° VCF). Een kind, een broer of zus kunnen, indien ze aan de samenwoningsvoorwaarde voldoen, ook beschouwd worden als een partner (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.1.1).

b. Of voldaan is aan de voorwaarde inzake ‘persoonlijke exploitatie’ wordt gecontroleerd aan de hand van de laatste aangifte of het aanslagbiljet van personenbelasting van de erflater of zijn partner. Er wordt specifiek nagegaan of er onder code 1600/2600 (winsten van een onderneming) en 1650/2650 (baten van vrije beroepen, ambten, posten of andere winstgevende bezigheden) inkomsten zijn aangegeven (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.1.1).

c. De erfopvolgers moeten in het aangifteformulier de vraag tot het bekomen van het verlaagd tarief uitdrukkelijk aanvinken en de bij de bijlagen opgesomde bewijsstukken samen met de aangifte indienen (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 8.3, 15.12.2015).

 

Vennootschap 

Voor een vennootschap zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief de volgende:

1.      Uitoefening van een ‘toegelaten activiteit’ (zie eenmanszaak).

2.     Maatschappelijke zetel in de Europese Economische Ruimte (EER).

3.     Reële economische activiteit: enkel vennootschappen met een reële economische activiteit komen in aanmerking voor het verlaagd tarief. Een vennootschap wordt geacht (weerlegbaar vermoeden) geen economische activiteit te hebben wanneer gedurende minstens één van de drie boekjaren vóór het overlijden (cumulatief) blijkt dat:

a.     de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen minder dan 1,50% uitmaken van het totale actief; en

b.     de terreinen en gebouwen meer dan 50% uitmaken van het totale actief.

4.     Minimumparticipatie: de aandelen van de vennootschap moeten, op het ogenblik van het overlijden, voor minstens 50% in volle eigendom toebehoren aan de erflater en/of zijn familie. Hebben de erflater en/of zijn familie minstens 30% van de aandelen in volle eigendom, dan komt de vennootschap eveneens in aanmerking voor het verlaagd tarief op voorwaarde dat de erflater en/of zijn familie:

a.     gezamenlijk met één andere aandeelhouder en zijn familie volle eigenaar zijn van minstens 70% van de aandelen van de vennootschap; ofwel

b.     gezamenlijk met twee andere aandeelhouders en hun familie volle eigenaar zijn van minstens 90% van de aandelen van de vennootschap.

Toelichting 

a. Onder ‘familie’ van de erflater of de aandeelhouder verstaat men: de partner, de verwanten in rechte lijn (alsook hun partner), de zijverwanten tot en met de tweede graad (alsook hun partner) en de kinderen van broers en zussen (art. 2.7.4.2.2, §2, 4° VCF).

b. De bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (post 62) omvatten enkel de kosten verbonden aan het personeel dat is ingeschreven in het personeelsregister. Er wordt dus geen rekening gehouden met uitkeringen en vergoedingen van bestuurders, zaakvoerders en werkende vennoten, toegekend buiten enige arbeidsovereenkomst of personeelskosten die onder post 61 werden geboekt (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.2.3, 15.12.2015).

c. Onder terreinen en gebouwen verstaat men deze die geboekt werden als materiële vaste activa (post 22). Er wordt dus rekening gehouden met de boekwaarde van deze activa (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.2.3, 15.12.2015).

d. Een patrimoniumvennootschap waarvan de activiteit uitsluitend bestaat uit het beheer van onroerende goederen komt niet in aanmerking voor het gunstregime (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.2.2, 15.12.2015).

e. Holdingvennootschappen komen onder bepaalde voorwaarden ook (gedeeltelijk) in aanmerking voor het gunstregime, namelijk wanneer ze zelf (actieve holding) of via minstens één directe dochtervennootschap (waarin ze minstens 30% van de aandelen aanhouden) (passieve holding) aan de activiteitsvoorwaarde voldoen (art. 2.7.4.2.2, §2, 2° VCF, Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 3.1, 15.12.2015). In hoofde van de passieve holding wordt het verlaagd tarief slechts proportioneel toegekend.

f. Een holdingvennootschap die louter managementactiviteiten uitoefent voor een of meerdere dochtervennootschappen komt niet in aanmerking voor het gunstregime (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.2.2, 15.12.2015).

g. Een holdingvennootschap die louter intragroepdiensten uitvoert voor haar onderliggende dochtervennootschappen kan in aanmerking komen voor het gunstregime, bv. als ze zich bezighoudt met de boekhouding of het personeelsbeheer van de dochtervennootschappen (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.2.2, 15.12.2015).

h. Wordt de familiale vennootschap ondergebracht in een maatschap, dan komt deze eveneens in aanmerking voor het gunstregime. De maatschap wordt immers als fiscaal transparant beschouwd, zodat rechtstreeks wordt gekeken naar de participaties die door de natuurlijke personen achter de maatschap worden aangehouden (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.2.2, 15.12.2015).

i. Wordt er gewerkt met een stichting administratiekantoor, dan komt de familiale vennootschap eveneens in aanmerking voor het gunstregime. Wat betreft de participatievoorwaarde zullen in dat geval de certificaten in aanmerking genomen worden (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.2.2, 15.12.2015).

j. De erfopvolgers moeten in het aangifteformulier de vraag tot het bekomen van het verlaagd tarief uitdrukkelijk aanvinken en de bij de bijlagen opgesomde bewijsstukken samen met de aangifte indienen (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 8.3, 15.12.2015).

k. Wat betreft de participatievoorwaarde komen de aandelen die toebehoren aan rechtspersonen niet in aanmerking om te worden samengeteld met de aandelen die toebehoren aan de erflater. Onrechtstreeks aandelenbezit via een holding of een andere vennootschap komt bijgevolg niet in aanmerking (Omzendbrief Vlabel 2015/2, nr. 2.2.1, 15.12.2015).

 

Behoud van het verlaagd tarief

Het is niet voldoende dat men bij het overlijden van de erflater voldoet aan de voorwaarden voor het verlaagd tarief. Men moet immers ook nadien nog voldoen aan een aantal voorwaarden.

Voor een eenmanszaak gaat het om de volgende voorwaarden:

1.      Voortzetting van de onderneming: na het overlijden van de erflater moet de onderneming gedurende minstens drie jaar voortgezet worden. Deze voorwaarde is vrij soepel, aangezien:

a.     het niet om dezelfde activiteit moet gaan (men kan bv. een landbouwonderneming omvormen tot een handelsonderneming);

b.     de voortzetting niet persoonlijk door de erfgenamen moet gebeuren.

2.     Verbod tot bewoning: de onroerende goederen die vererfd werden tegen het verlaagd tarief mogen, gedurende een periode van drie jaar, niet hoofdzakelijk voor bewoning aangewend worden. Wordt deze voorwaarde geschonden, dan zal het betrokken goed volledig onderworpen worden aan de normale erfbelasting.

3.     Voor een vennootschap gaat het om de volgende voorwaarden:Voortzetting van de onderneming (zie eenmanszaak).

4.     Behoud van het kapitaal: het kapitaal van de vennootschap mag gedurende de eerste drie jaar na het overlijden niet door uitkering of terugbetalingen dalen. Wordt er een daling vastgesteld, dan zal in die verhouding de normale erfbelasting verschuldigd zijn.

5.     Opmaak (en presentatie) van de jaarrekening: de vennootschap moet, gedurende de eerste drie jaar na het overlijden van de erflater, een jaarrekening opmaken en deze in voorkomend geval publiceren overeenkomstig de boekhoudwetgeving van de bevoegde lidstaat.

6.     Behoud van de zetel van werkelijke leiding binnen de EER gedurende de eerste drie jaar na het overlijden.

Geen progressievoorbehoud

Kan de familiale onderneming vererfd worden tegen het verlaagd tarief, dan wordt de waarde ervan niet in aanmerking genomen voor de berekening van de successierechten op de andere erfdelen.

Voorbeeld

Een man erft het volgende van zijn vader:

Onroerende goederen: € 200.000.

Roerende goederen: € 300.000 (waarvan € 250.000 aandelen in een familiale onderneming).

Nettoactief

Erfbelasting

Onroerend

Roerend

€ 200.000

€ 300.000 (€ 250.000 familiale onderneming)

€ 24.000 ((50.000 x 3%) + (150.000 x 9%) + (50.000 x 3%) + (250.000 x 3%))

 

3. Diverse

a. Natuurbeheerplan

Zijn (gedeeltelijk) vrijgesteld van de erfbelasting, de vererving van gronden (art. 2.7.6.0.5 VCF):

·        waarvoor een natuurplan type twee, drie of vier goedgekeurd is op datum van het openvallen van de nalatenschap;

·        waarvoor een intentieovereenkomst met het Agentschap voor Natuur en Bos gesloten werd om hiervoor een natuurplan type twee, drie of vier tot stand te brengen.

De omvang van de vrijstelling bedraagt:

·        50% in geval van een natuurbeheerplan type twee;

·        75% in geval van een natuurbeheerplan type drie;

·        100% in geval van een natuurbeheerplan type vier.

De vrijstelling blijft slechts behouden op voorwaarde dat het natuurbeheerplan 24 jaar van kracht blijft, vanaf de datum van het overlijden van de erflater, voor het betrokken onroerend goed. Is dat niet langer het geval, dan moet het toegekende voordeel terugbetaald worden a rato van de nog resterende periode van 24 jaar (Mvt, Parl. St. Vlaams Parlement 2017-18, nr. 1316/001, 4).

Toelichting

a. Het gaat om natuurbeheerplannen zoals vermeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

b. De intentieovereenkomst kan ofwel reeds door de erflater gesloten zijn, ofwel door de erfgenaam, legataris of begiftigde binnen een termijn van zes maanden na het openvallen van de nalatenschap (art. 2.7.6.0.5, §2 VCF).

c. De (gedeeltelijke) vrijstelling geldt zowel voor de grond- als voor de opstandswaarde (art. 2.7.6.0.5, §1 VCF).

 

b. Kinderen jonger dan 21 jaar

Algemeen

De door een kind van de erflater verschuldigde erfbelasting wordt verminderd met € 75 voor elk vol jaar dat nog moet verlopen tot het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt. De door een langstlevende ouder verschuldigde erfbelasting wordt verminderd met de helft van de verminderingen die de (met de erflater) gemeenschappelijke kinderen genieten (art. 2.7.5.0.2 VCF).

Weeskinderen

Voor volle wezen onder de 21 jaar wordt bij het overlijden van de langstlevende ouder een vrijstelling van erfbelasting voorzien ten belope van:

·        de eerste schijf van € 75.000 in de nettoverkrijging van de roerende activa;

·        het bekomen aandeel in de woning waar de langstlevende ouder (of beide ouders bij een gelijktijdig overlijden) van het kind gedomicilieerd was (waren) op het moment van overlijden van de langstlevende ouder.

Toelichting

a. Deze vrijstellingen gelden ook voor kinderen met maar één gekende ouder die wees worden.

b. De vrijstelling van € 75.000 op de roerende activa is een voetvrijstelling (onderste schijven), wat dus resulteert in een effectieve besparing van € 3.750.

Voorbeeld

Jan is 20 en Tine 22 jaar oud op het moment dat ze volle wees worden door het overlijden van hun moeder (vader was reeds overleden). Het gevolg is dat Jan geen erfbelasting moet betalen op de eerste € 75.000 aan roerende goederen en zijn aandeel in de woning. Zijn zus Tine is ouder dan 21 jaar en kan bijgevolg deze vrijstellingen niet genieten.

c. Gehandicapten

Gehandicapte erfgenamen kunnen aanspraak maken op een vrijstelling, waarvan het bedrag verkregen wordt door een basisbedrag te vermenigvuldigen met een bepaalde factor (art. 2.7.3.2.12 VCF).

Dit basisbedrag hangt af van het tarief waaraan de erfenis van de gehandicapte erfgenaam onderworpen is. Wordt deze belast tegen de tarieven die van toepassing zijn op erfenissen ‘in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden’, dan bedraagt dit € 3.000. In de andere gevallen bedraagt dit € 1.000. De factor is afhankelijk van de leeftijd van de gehandicapte.

Leeftijd (in jaren)

Factor

Leeftijd (in jaren)

Factor

< 20

18

60 - 65

9,5

20 - 30

17

65 - 70

8

30 - 40

16

70 - 75

6

40 - 50

14

75 - 80

4

50 - 55

13

80 en ouder

2

55 - 60

11

   

Toelichting

a. Onder gehandicapten verstaat men de personen vermeld in art. 135, lid 1, 1° WIB 92 (art. 1.1.0.0.2, lid 2, 1° VCF).

b. De vrijstelling kan gecumuleerd worden met de vrijstelling voor de gezinswoning (Ci.RH. AFZ 2/2007, 21.02.2007, nr. 7).

c. Is de gehandicapte onderworpen aan het tarief ‘in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden’, dan wordt het bedrag van de vrijstelling eerst toegerekend op zijn netto onroerend aandeel (art. 2.7.3.2.12, §2, lid 1 VCF).

Voorbeeld

Een man overlijdt en laat een som geld van € 100.000 na aan zijn gehandicapte zoon van 18 jaar. De eerste schijf van € 54.000 (3.000 x 18) is vrijgesteld, hetgeen de erfbelasting vermindert met € 1.860 ((50.000 x 3%) + (4.000 x 9%)). Hij moet dus slechts € 4.640 betalen (i.p.v. € 6.500).

d. Overheden, instellingen en goede doelen

Vrijstelling

Er geldt een vrijstelling voor legaten aan (art. 2.7.4.2.1 VCF):

1.      het Vlaams gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2.     de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

3.     de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk gewest;

4.     een staat in de Europese Economische Ruimte;

5.     de provincies en gemeenten in het Vlaams gewest;

6.     de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, hierboven vermeld;

7.      erkende woonmaatschappijen als vermeld in art. 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8.     het Vlaams Woningfonds;

9.     dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in art. 12, §2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

10.  verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11.   openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Toelichting 

a. De vrijstelling is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de EER, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de EER hebben (art. 2.7.4.2.1, lid 3 VCF).

b. De vrijstelling geldt voor nalatenschappen die zijn opengevallen sinds 1 juli 2021. Voor nalatenschappen die zijn opengevallen vóór die datum geldt een tarief van 8,5%.

Verlaagd tarief

Er geldt een verlaagd tarief van 8,5% voor legaten aan private stichtingen en beroepsorganisaties (art. 2.7.4.2.1, lid 2 VCF).

IV. Procedure

A. Aangifte

1. Aangifteplicht

Algemeen

Er moet een aangifte van nalatenschap ingediend worden wanneer er goederen overgedragen worden bij het overlijden van een rijksinwoner (art. 3.3.1.0.5, §1 VCF). Deze indiening is niet alleen verplicht wanneer de erflater daadwerkelijk goederen nalaat, maar ook wanneer hij, ingevolge een wettelijke fictie, geacht wordt goederen na te laten.

Voor het indienen van de aangifte heeft men de volgende mogelijkheden (http://belastingen.vlaanderen.be/erfbelasting):

·        via de post: Vlaamse Belastingdienst, Erfbelasting, Vaartstraat 16, 9300 Aalst;

·        via het contactformulier op de website van Vlabel;

·        online via het digitaal loket van de Vlaamse Belastingdienst;

·        via de online applicatie ERFonline (https://www.vlaanderen.be/erfonline).

Toelichting 

De aangifte van nalatenschap is een fiscale verklaring die in principe louter fiscale gevolgen met zich meebrengt. De aangifte als dusdanig heeft bv. niet tot gevolg dat de aangever de nalatenschap aanvaardt.

 

Nieuwe aangifte

In bepaalde gevallen moet er een nieuwe aangifte ingediend worden, met name (art. 3.3.1.0.6 VCF):

·        wanneer, na het openvallen van de nalatenschap, de actieve samenstelling ervan vermeerderd wordt;

·        wanneer er een verandering in de devolutie van de erfenis ontstaat;

·        in geval van aanwas of van terugval van eigendom, vruchtgebruik of van een ander tijdelijk of levenslang recht, ingevolge een beschikking bij overlijden, door de overledene genomen;

·        in geval van uitdoving van vruchtgebruik, dat een uit hoofde van de blote eigendom in schorsing gehouden successierecht opvorderbaar maakt, wanneer de erfgenaam blote eigenaar (of zijn rechtverkrijgenden) tot het genot van het volle goed komen door het overlijden van de vruchtgebruiker of door het verstrijken van de vaste of onzekere termijn waarvoor het vruchtgebruik gevestigd was;

·        in geval van erfstelling over de hand, wanneer de met last van teruggaaf bezwaarde goederen aan de verwachter overgaan.

Toelichting 

Van een verandering in de devolutie is bv. sprake wanneer er later een testament ontdekt wordt of wanneer er zich later nog andere erfgenamen aandienen.

 

2. Personen gehouden tot indiening van de aangifte

De aangifte van nalatenschap moet in principe ingediend worden door de wettelijke erfgenamen en, in voorkomend geval, door de in het testament aangestelde algemene legatarissen of begiftigden. Blijven zij in gebreke, dan zijn de legatarissen en begiftigden ten algemenen of bijzondere titel ertoe gehouden, op verzoek van de ontvanger bij aangetekende brief, de aangifte in te dienen voor datgene wat hen betreft (art. 3.3.1.0.5, §1 VCF).

Toelichting a. De betrokken personen kunnen zelf de aangifte van nalatenschap indienen of deze in hun naam laten opstellen door een derde (bv. een notaris of een advocaat). In dat geval moet een volmacht aan de aangifte gehecht worden (zie FAQ Aangifteformulier op http://belastingen.vlaanderen.be/de-aangifte-van-nalatenschap).

b. De honoraria van notarissen voor het indienen van een aangifte van nalatenschap zijn wettelijk geregeld en hangen onder meer af van de waarde van het brutoactief (KB 16.12.1950). Bij een vererving in de rechte lijn gelden de volgende tarieven:

· 1% als het brutoactief minder bedraagt dan € 32.000, dus maximaal € 320 voor deze schijf;

· 0,75% op het brutoactief van € 32.000,01 tot € 120.000, dus maximaal € 660 voor deze schijf;

· 0,50% op het brutoactief van € 120.000,01 tot € 300.000, dus maximaal € 900 voor deze schijf;

· 0,25% op het brutoactief van € 300.000,01 tot € 950.000, dus maximaal € 1.625 voor deze schijf;

· 0,15% op het brutoactief boven € 950.000.

Deze tarieven kunnen nog verhoogd worden als de notaris specifieke opzoekingen moet doen. Daarnaast mogen er ook dossierkosten aangerekend worden.

Voor advocaten bestaan er geen verplichte barema’s, zij mogen hun ereloon dus zelf bepalen.

c. De betrokken personen kunnen elk apart aangifte doen (telkens van de volledige nalatenschap), maar in de praktijk wordt meestal één gezamenlijke aangifte ingediend (zie FAQ Aangifteformulier op http://belastingen.vlaanderen.be/de-aangifte-van-nalatenschap).

d. Bij een onbeheerde nalatenschap is de curator gehouden tot indiening van de aangifte (art. 3.10.4.4.3 VCF).

e. Bij een erfloze nalatenschap moet de ontvanger der domeinen de aangifte indienen voor rekening van de staat (parl. vr. nr. 1509, Leterme, 14.10.1998).

 

3. Vorm van de aangifte

Voor de aangifte van nalatenschap moet verplicht een modelformulier gebruikt worden, dat men kan terugvinden op de website van Vlabel via de volgende url: http://belastingen.vlaanderen.be/formulieren-erfbelasting.

4. Inhoud van de aangifte

De aangifte moet de volgende gegevens vermelden (art. 3.3.1.0.8, §1 VCF):

Algemeen

·        plaats en datum van het overlijden van de erflater;

·        adres en datum van vestiging van de verschillende fiscale woonplaatsen die de erflater gehad heeft in de periode van vijf jaar voorafgaand aan zijn overlijden;

·        keuze van één woonplaats in België;

Persoonsgegevens

Naam, voornamen, beroep, domicilie, plaats en datum van geboorte van:

·        de aangever(s);

·        de erflater;

·        de erfgenamen, legatarissen en begiftigden;

·        de kinderen beoogd bij art. 2.7.5.0.2 VCF;

Devolutie

·        hetgeen door de erfgenamen, legatarissen en begiftigden verkregen wordt;

·        de titel krachtens welke de erfgenamen, legatarissen en begiftigden tot de erfenis komen;

·        graad van verwantschap tussen de erflater en zijn erfgenamen, legatarissen en begiftigden;

·        aanduiding van de erfgenamen die uitgesloten worden krachtens uiterste wilsbeschikkingen of contractuele beschikkingen;

Begroting en aanduiding van het actief

·        nauwkeurige aanduiding en individuele begroting van de goederen die het belastbaar actief uitmaken*;

·        aanwijzing van sectie en nummer van het kadaster van de onroerende goederen die onder de nalatenschap vallen;

·        indien de lichamelijke roerende goederen die nagelaten worden, verzekerd waren tegen brand, diefstal of enig ander risico: de gegevens van de verzekeraar, de datum van de polis en zijn nummer, alsook de verzekerde goederen en de verzekerde waarde (art. 3.3.1.0.8, §1, 9° VCF);

Begroting en aanduiding van het passief

·        aanduiding van de schulden die in mindering van het belastbaar actief toegelaten kunnen worden, met opgave van naam, voornamen en domicilie van de schuldeiser, van de oorzaak van de schuld en van de datum van de akte, zo er een bestaat;

Gunstregimes

·        voor bepaalde gunstregimes (bv. voor de gezinswoning of de familiale onderneming) moet men de toepassing van deze regeling expliciet aanvragen alsook bijkomende informatie verstrekken;

Overige

·        of de erflater ten bate van zijn erfgenamen, legatarissen of begiftigden, schenkingen gedaan heeft die vastgesteld werden door akten, welke dagtekenen van minder dan drie jaar vóór de datum van het overlijden en vóór dezelfde datum tot de formaliteit der registratie aangeboden werden of verplicht registreerbaar geworden zijn. Zo ja, duidt zij de begunstigde persoon aan en geeft de datum van de akten of aangiften op, alsmede de grondslag waarop het registratierecht werd of dient geheven;

·        of de erflater het vruchtgebruik van enige goederen had, ofwel met erfstelling over de hand bezwaarde goederen verkregen heeft en, zo ja, waarin deze goederen bestaan, met aanduiding van de personen die tot het genot van de volle eigendom gekomen zijn, ofwel voordeel getrokken hebben uit het fideï-commis ten gevolge van het overlijden van de erflater;

·        of er eventuele erfovereenkomsten zijn (in voorkomend geval een kopie van de notariële erfovereenkomst toe te voegen);

·        of er eventuele verkrijgingen zijn van het wettelijk opvolgend vruchtgebruik (in voorkomend geval een kopie van de akte van schenking toe te voegen);

·        welke schenkingen, levensverzekeringen en legaten aan inbreng of inkorting onderworpen zijn en, in voorkomend geval, op welke wijze de inbreng of inkorting gebeurt.

 

Toelichting 

Via de applicatie ERFonline kan men een digitale aangifte ‘op maat’ indienen.

*De volgende voorwerpen mogen echter het voorwerp van een globale aangifte en globale raming uitmaken (art. 3.3.1.0.8, §2 VCF):

·        de onroerende goederen die een enig bedrijf of een enkel domeingeheel uitmaken;

·        de voorwerpen die een landbouwbedrijf dienen, op te delen als volgt:

·        elke soort van dieren;

·        het landbouwgereedschap;

·        de bezaaiingen en andere vruchten te velde;

·        de zaden, de waren, het stro en de meststoffen;

·        de voorwerpen dienende tot een nijverheidsbedrijf, op te delen als volgt:

·        de werktuigen;

·        de vervaardigde of bereide koopwaren en de grondstoffen;

·        de voorwerpen dienende tot een handelsbedrijf:

·        het materiaal en de bedrijfstoestellen;

·        de koopwaren;

·        kledingstukken, juwelen, boeken en alle andere voorwerpen tot persoonlijk gebruik van de overledene;

·        de stoffering, het vaatwerk, het keukengereedschap en andere voorwerpen van geldelijke aard;

·        de verzamelingen van schilderijen, porselein, wapens en andere voorwerpen;

·        wijn en andere waren.

5. Indieningstermijn

Principe

De indieningstermijn start op de datum van het overlijden van de erflater en bedraagt (art. 3.3.1.0.5, §2 VCF):

·        vier maanden bij overlijden in België;

·        vijf maanden bij een overlijden in een ander Europees land;

·        zes maanden bij een overlijden in een land buiten Europa.

Toelichting

a. Deze termijnen worden berekend van datum tot datum, ongeacht het aantal dagen van de maanden waarin deze termijnen verstrijken. De dag van het overlijden wordt niet geteld voor de berekening van de termijn.

b. Valt de laatste dag van een termijn op een zaterdag, zondag of op een wettelijke of decretale feestdag, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag die volgt op het verstrijken van de termijn (art. 3.3.1.0.10 VCF).

c. Hadden de erfgenamen geen kennis van het overlijden, dan begint de termijn slechts te lopen vanaf de dag waarop de onwetendheid heeft opgehouden (besl. 26.07.1941, Rev. Reg. Dom., nr. 689).

d. In geval van gerechtelijke verklaring van overlijden beginnen deze termijnen pas te lopen zodra het vonnis in kracht van gewijsde gegaan is (art. 3.3.1.0.5, §2, lid 2 VCF)

e. In geval van een onbeheerde nalatenschap (in de zin van art. 811 BW), bedraagt de termijn vier maanden vanaf de aanstelling van de curator (art. 3.3.1.0.5, §2, lid 4 VCF).

 

Uitstel

Er kan op eenvoudig verzoek uitstel van de indieningstermijn gevraagd worden. Wenst men een uitstel van meer dan twee maanden, dan moet dit gemotiveerd worden door de verzoeker. De verlenging moet steeds aangevraagd worden voor het verstrijken van de oorspronkelijke termijn (art. 3.3.1.0.10 VCF).

Toelichting De verlenging van de indieningstermijn heeft geen enkel gevolg voor de betaaltermijn van de rechten (art. 3.9.1.0.1, §1 VCF).

 

B. Onderzoek en controle

1. Algemeen

De samenstelling en waardering van het aangegeven actief en passief wordt geacht juist te zijn, tot bewijs van het tegendeel. Beweert de Administratie dat deze onjuist is, dan moet zij de belastingplichtige hiervan in kennis stellen en het bewijs leveren. Ze kan hierbij gebruikmaken van alle bewijsmiddelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens, behalve de eed (art. 1315 BW; art. 3.17.0.0.1 VCF).

De Administratie kan bovendien:

·        inlichtingen inwinnen bij de belastingplichtige;

·        wettelijke vermoedens van eigendom inroepen;

·        inlichtingen inwinnen bij derden.

2. Inlichtingen van de belastingplichtige

De belastingplichtige is verplicht, op verzoek van de Administratie, alle documenten en aanvullende verklaringen voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van de verschuldigde erfbelasting te bepalen (art. 3.13.1.2.1, lid 1 VCF). Bevat de nalatenschap de eigendom van een handelszaak, dan kan de Administratie inzage eisen in alle handelsboeken, inventarissen en balansen (art. 3.13.1.2.1, lid 3 VCF).

Zijn er schulden opgenomen in het passief, dan kan de Administratie eisen dat de belastingplichtige een verklaring van de schuldeiser bezorgt waarin wordt bevestigd dat deze schuld al bestond op de dag van het overlijden van de erflater (art. 3.13.1.2.8 VCF).

De Administratie kan eveneens overgaan tot het vragen van mondelinge inlichtingen aan de belastingplichtige. Deze moeten, in principe binnen een maand vanaf de derde werkdag die volgt op de verzending van de aanvraag, schriftelijk beantwoord worden (art. 3.13.1.2.3 VCF).

Toelichting

a. Er is enkel sprake van een voorleggingsplicht, de belastingplichtige moet zich dus niet verplaatsen naar de kantoren van de Administratie (art. 3.13.1.2.1, lid 1 VCF).

b. Informatie die digitaal bijgehouden wordt, moet in een leesbare en verstaanbare vorm ter inzage worden voorgelegd. Het is de Administratie toegestaan hiervan kopieën te maken (art. 3.13.1.2.2, lid 2 VCF).

 

3. Wettelijke vermoedens

Het gaat om een aantal vermoedens ten voordele van de Administratie, waarbij de bewijslast in feite omgedraaid wordt. Concreet worden een aantal goederen wettelijk vermoed zich in het vermogen van de erflater te bevinden, de Administratie moet dus niet bewijzen dat ze zich daar ook daadwerkelijk bevinden. Het is vervolgens aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden om deze vermoedens te weerleggen door aan te tonen dat de betreffende goederen geen deel meer uitmaken van het vermogen van de erflater bij zijn overlijden.

Akten van eigendom

Principe 

Het bestaan van roerende en onroerende goederen in de nalatenschap wordt voldoende vastgesteld bij de door de erflater te zijnen bate of op zijn verzoek verleden akten van eigendom (art. 2.7.3.2.5, lid 1 VCF). De datum van de akte is hierbij in principe niet van belang. Voor lichamelijke roerende goederen kan dit vermoeden echter slechts ingeroepen worden als de akte niet dateert van meer dan drie jaar voor het overlijden van de erflater (art. 2.7.3.2.5, lid 2 VCF).

Tegenbewijs 

De erfgenamen, legatarissen of begiftigden kunnen dit vermoeden weerleggen door ofwel te bewijzen dat de goederen nooit aan de erflater toebehoord hebben, ofwel dat de goederen op het ogenblik van het overlijden niet meer in het vermogen van de erflater aanwezig waren. Wat roerende goederen betreft kan men bv. het bewijs leveren dat deze verbruikt werden of dat ze zich onder een andere vorm in de nalatenschap bevinden en dat ze onder die vorm aangegeven werden.

Toelichting a. Onder akte van eigendom verstaat men elk geschrift dat uitgaat hetzij van de overledene zelf, hetzij van een derde die voor rekening van de overledene of in diens belang optreedt en waaruit op een onomstootbare wijze blijkt dat bepaalde goederen aan de overledene toebehoorden op een welbepaalde datum (Luik, 15.01.1932, Rec. Gén. Enr. Not., nr. 17160).

Voorbeelden

· de aankoopakte van een (roerend of onroerend) goed;

· de verkoopakte van goederen met betrekking tot de incassering van de prijs;

· een akte waarin een derde zich schuldenaar verklaart van een bepaalde som tegenover de erflater;

· bankuittreksels die blijk geven van een verrichting;

· een verzekeringscontract waarbij de erflater bepaalde goederen verzekert in zijn hoedanigheid van eigenaar;

· de door de erflater ingediende aangifte van nalatenschap met betrekking tot wat hij heeft ontvangen.

b. Loutere beweringen of veronderstellingen kunnen het vermoeden niet weerleggen. Men moet dus steeds met concreet bewijsmateriaal naar voren komen.

 

Inschrijvingen in registersEr bestaat, tot levering van het tegenbewijs, een wettelijk vermoeden van eigendom voor (art. 2.7.3.2.4 VCF):

·        de onroerende goederen die ingeschreven zijn in het kadaster op naam van de erflater;

·        de hypothecaire renten en schuldvorderingen die ten behoeve van de erflater in de registers der hypotheekbewaarders ingeschreven zijn;

·        de schuldvorderingen op de Belgische staat, wanneer zij op naam van de erflater voorkomen op het Grootboek der Staatsschuld;

·        de obligaties, aandelen of andere schuldvorderingen op andere Belgische overheden, openbare instellingen en stichtingen van openbaar nut, wanneer zij op naam van de erflater op hun registers en rekeningen ingeschreven zijn.

Voorwerpen in brandkasten

Worden geacht de erflater toe te behoren, de effecten, sommen, waarden of om het even welke voorwerpen die zich bevinden in een brandkast die door de erflater in huur gehouden wordt (art. 2.7.3.2.6 VCF).

Toelichting 

a. Gaat het om een brandkast die de erflater samen met andere personen huurt, dan worden deze voorwerpen geacht de overledene voor een hoofdelijk aandeel toe te behoren (art. 2.7.3.2.6, lid 1 VCF).

b. Het tegenbewijs mag geleverd worden door alle rechtsmiddelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens, maar met uitzondering van de eed (art. 3.17.0.0.10 VCF).

 

4. Inlichtingen van derden

Bepaalde derden zijn verplicht om de Administratie inlichtingen te verstrekken met het oog op een doeltreffende controle van de aangifte nalatenschap.

Sommen, waarden en titels

Bepaalde personen moeten de Administratie een lijst bezorgen van de sommen, waarden en titels waarvan zij houder of schuldenaar zijn ten opzichte van een overleden rijksinwoner of van zijn echtgenoot, wanneer (art. 3.17.0.0.1 VCF en art. 96-99 W.Succ.):

·        de sommen of waarden betaald of teruggegeven worden aan de echtgenoot of aan de erfopvolgers of hun mandatarissen;

·        de titels na het overlijden overgedragen, omgezet of uitbetaald worden.

Toelichting 

a. Deze informatieplicht rust op: de besturen en de openbare instellingen, de stichtingen van openbaar nut en de private stichtingen, alle verenigingen of vennootschappen die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis of een om het even welke zetel van verrichtingen hebben, de bankiers, de wisselagenten, de wisselagentcorrespondenten, de zaakwaarnemers en de openbare of ministeriële ambtenaren (art. 96, lid 1 W.Succ.).

b. Onder sommen, waarden en titels verstaat men bv. spaar-, zicht- en termijnrekeningen, aandelen, obligaties, voorwerpen die in een gesloten koffer, omslag of colli toevertrouwd werden, enz.

 

Inhoud van brandkasten

In huur gehouden brandkasten moeten, na het overlijden van de huurder of van zijn echtgenoot, geopend worden in aanwezigheid van de verhuurder waarbij deze een lijst opmaakt van alle effecten, sommen, waarden en andere voorwerpen die zich hierin bevinden. Deze lijst moet vervolgens aan de Administratie bezorgd worden (art. 3.17.0.0.1 VCF en art. 101 W.Succ.).

Toelichting 

a. Zodra de verhuurder in kennis gesteld wordt van het overlijden van de huurder of zijn echtgenoot moet hij de brandkast verzegelen om te beletten dat men er nog zaken uit zou wegnemen zonder dat deze geïnventariseerd worden.

b. Deze lijst mag men vervangen door een inventaris, opgemaakt door een notaris. De verhuurder moet in dat geval niet verplicht aanwezig zijn bij het openen van de brandkast (art. 101, lid 2 en art. 98, lid 4 W.Succ.).

c. De verhuurder, of in voorkomend geval de notaris, moet de Administratie bij aangetekende brief kennisgeven van de plaats, de dag en het uur waarop de brandkast geopend zal worden, zodat die de mogelijkheid heeft om hierbij aanwezig te zijn (art. 101, lid 2 en art. 98, lid 5 W.Succ.).

 

Verzekerde roerende goederen

Bepaalde verzekeraars moeten de Administratie in kennis stellen van de contracten met betrekking tot de verzekering van lichamelijke roerende goederen die ze gesloten hadden met de erflater of met zijn echtgenoot (art. 3.13.1.3.7 VCF en art. 103(1) W.Succ.).

In deze kennisgeving moet men de volgende gegevens vermelden:

·        naam en adres van de verzekeraar;

·        naam en adres van de verzekerde, alsook de datum van zijn overlijden (of van zijn echtgenoot);

·        datum, nummer en duur van de van kracht zijnde polis of polissen en de waarde waarvoor de voorwerpen verzekerd zijn;

·        in geval van meerdere verzekeraars, de verscheidene medeverzekeraars.

Toelichting 

Deze informatieplicht rust op: de beroepsverzekeraars die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis, een vertegenwoordiger of een om het even welke zetel van verrichtingen hebben (art. 103(1) W.Succ.).

 

C. Invordering

Termijn

De erfbelasting moet geheven worden binnen een termijn van vijf jaar vanaf de dag waarop de aangiftetermijn start (art. 3.3.3.0.1, §4/1, lid 1 VCF).

Toelichting a. De aanvullende erfbelasting die verschuldigd is wegens het niet naleven van voorwaarden die gelden tot behoud van vrijstellingen of verminderingen van grondslagen of tarieven (zie bv. verwijzing), kan geheven worden gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de vordering is ontstaan (art. 3.3.3.0.1, §4/1, lid 2 VCF).

b. In geval van fraude wordt de termijn van vijf jaar met vier jaar verlengd (art. 3.3.3.0.1, §4/1, lid 3 VCF).

 

Wijze

De invordering gebeurt op basis van een aanslagbiljet dat met name de volgende elementen moet bevatten (art. 3.2.1.0.1 en art. 3.3.4.0.1 VCF):

·        de verzendingsdatum;

·        de identiteit van de belastingplichtige;

·        de aanduiding en het bedrag van de belasting;

·        de datum van uitvoerbaarverklaring;

·        de uiterste betaaldatum;

·        de termijn waarin de belastingschuldige bezwaar kan indienen, de benaming en het adres van de entiteit van de Administratie die bevoegd is om het bezwaar te ontvangen, en de formaliteiten die daarbij moeten worden nageleefd.

Toelichting 

De toezending van het aanslagbiljet gebeurt momenteel nog per post, in gesloten omslag (niet aangetekend). In de toekomst zal de belastingschuldige wellicht ook kunnen kiezen voor een elektronische toezending (art. 3.3.5.0.1 VCF).

 

D. Bezwaar

Indiening

Wanneer de belastingschuldige niet akkoord gaat met de aanslag kan deze verzet aantekenen door middel van een bezwaarschrift, dat men kan overmaken via het Contactformulier op de website van Vlabel. Het bezwaar moet gemotiveerd worden en ingediend worden binnen een termijn van drie maanden na de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet (art. 3.5.2.0.1 VCF).

Toelichting

a. Zolang er geen beslissing is gevallen, mag men het oorspronkelijke bezwaarschrift aanvullen met nieuwe, schriftelijk geformuleerde bezwaren, zelfs na de termijn van drie maanden (art. 3.5.2.0.2 VCF).

b. Men moet bij het bezwaarschrift de nodige bewijskrachtige stukken voegen om het bezwaar te staven (art. 3.5.3.0.1, lid 2 VCF).

c. Deze administratieve procedure is verplicht. Men kan dus niet rechtstreeks naar de rechter gaan (art. 1385undecies Ger.W.).

d. Het bezwaar werkt niet opschortend ten aanzien van de betaling verschuldigde erfbelasting.

 

Behandeling

De belastingschuldige heeft het recht om gehoord te worden, op voorwaarde dat hij dit uitdrukkelijk in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd (art. 3.5.8.0.1 VCF).

De Administratie moet, bij een met redenen omklede beslissing, uitspraak doen over de aangevoerde bezwaren (art. 3.5.6.0.1, lid 1 VCF). Er is hiervoor momenteel nog geen termijn voorzien (art. 3.5.5.0.1 VCF). Is er echter geen uitspraak binnen de zes maanden, dan kan men de zaak aanhangig maken voor de rechtbank (art. 1385undecies Ger.W.).

E. Betaling

1. Algemeen

De erfgenamen, legatarissen en begiftigden zijn gehouden tot betaling van de successierechten, ieder voor het deel dat hij verkrijgt (art. 3.10.3.1.1, §1 VCF). Daarnaast zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en algemene begiftigden eveneens samen aansprakelijk, ieder in verhouding van zijn erfdeel, voor de gezamenlijke rechten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene of bijzondere titel (art. 3.10.4.3.1 VCF).

Toelichting 

a. Erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden die aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving zijn eveneens gehouden tot betaling (art. 3.1.0.0.7 VCF).

b. Wanneer de erfgenamen, legatarissen of begiftigden verzuimen een aangifte in te dienen, mag de Administratie zelf de waarde van de goederen van de nalatenschap begroten en, bij dwangbevel, overgaan tot invordering van de verschuldigde sommen (art. 2.7.7.0.1 VCF).

 

2. Termijn

Principe

De betaling van de belasting moet gebeuren binnen de twee maanden vanaf de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet (art. 3.4.2.0.1 VCF).

Bij laattijdige betaling zijn er van rechtswege interesten verschuldigd ten belope van 4% op jaarbasis, berekend per kalendermaand (art. 3.9.1.0.1, §1, lid 1 VCF).

Toelichting 

a. Valt de laatste dag van de termijn op een zaterdag, zondag of op een wettelijke of decretale feestdag, dan wordt deze termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag die volgt op het verstrijken van de termijn (art. 3.3.1.0.10 VCF).

b. In uitzonderlijke gevallen kan de Administratie vrijstelling verlenen voor de interesten, of een deel ervan (art. 3.9.1.0.2 VCF).

 

Uitzondering

De belastingplichtige kan, als zijn financiële situatie het niet toelaat de verschuldigde belasting in één keer te betalen, onder bepaalde voorwaarden een afbetalingsregeling bekomen (art. 3.4.8.0.1, §1 VCF).

Toelichting 

a. De belastingplichtige moet in zijn aanvraag een attest opnemen dat zijn financiële moeilijkheden aantoont (art. 3.4.8.0.1, §1, lid 2 VCF).

b. Enkel de Administratie kan betalingsfaciliteiten toekennen. De rechter kan dit niet (rb. Brussel, 25.11.1971, Rep. R.J., S 77/04.02.).

 

3. Wijze van betaling

Algemeen

De betaling van de erfbelasting moet gebeuren op rekening BE02 3751 1109 9940 op naam van de Vlaamse Belastingdienst, met vermelding van de betalingsmededeling op het aanslagbiljet (https://www.vlaanderen.be/betaalinformatie-rekeningnummer-en-mededeling).

Kunstwerken

De erfbelasting kan betaald worden door de afgifte van kunstwerken onder de volgende voorwaarden (art. 3.4.3.0.2 VCF):

·        de kunstwerken moeten in hun geheel deel uitmaken van de nalatenschap, of op de dag van het overlijden in hun geheel toebehoren aan de erflater en/of aan zijn overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden;

·        de werken moeten tot het cultureel erfgoed van het Vlaams gewest behoren of internationale faam genieten;

·        de betaling moet formeel aanvaard worden door de Vlaamse regering.

Toelichting 

a. Een bijzondere commissie geeft de Vlaamse regering een bindend advies over (art. 3.4.3.0.2, §2 VCF):

·        de vraag of de aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het Vlaams gewest behoren of internationaal befaamd zijn;

·        de ontvankelijkheid van het aanbod tot inbetalinggeving;

·        de geldwaarde van de aangeboden kunstwerken.

c.                Maken de kunstwerken deel uit van de nalatenschap, dan wordt de door de bijzondere commissie vastgestelde waarde in aanmerking genomen voor de heffing van de successierechten (art. 3.4.3.0.2, §1, lid 6 VCF).

 

F. Teruggave

Principe

De Administratie verleent ambtshalve ontheffing van de overmatige erfbelasting ten gevolge van materiële vergissingen (art. 3.6.0.0.1 VCF).

Daarnaast wordt er ook ontheffing van de overmatige erfbelasting verleend op verzoek van de belastingschuldige (art. 3.6.0.0.4 VCF):

·        wanneer na het openvallen van de nalatenschap, de actieve samenstelling ervan verminderd wordt door het intreden van een voorwaarde of door de oplossing van een geschil ingevolge een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een transactie;

·        wanneer een verandering in de devolutie van de nalatenschap ontstaat waardoor het aanvankelijk berekende bedrag kan worden verminderd;

·        in het geval er onzekerheid bestond over de devolutie van de nalatenschap of de bloedverwantschap van een erfgenaam, legataris of begiftigde, de belanghebbende de werkelijke toestand aantoont, waardoor het aanvankelijk berekende bedrag kan verminderd worden.

Toelichting 

a. Het verzoek moet gebeuren door middel van een aangifte, binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin het recht tot teruggave is ontstaan, die het feit aanduidt dat aanleiding geeft tot teruggave (art. 3.6.0.0.4 VCF).

b. Er is geen teruggave mogelijk als de vermindering van het actief het gevolg is van een ontbinding ingevolge het niet uitvoeren door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden van de voorwaarden van een contract (art. 3.6.0.0.4 VCF).

 

Toerekening

De Administratie is niet verplicht om de overmatige erfbelasting effectief terug te betalen, maar kan deze ook aanwenden ter betaling van openstaande bedragen die op grond van een andere oorzaak verschuldigd zijn met betrekking tot dezelfde nalatenschap (art. 3.4.7.0.2, §4 VCF).

Voorbeeld

Een nalatenschap heeft twee erfgenamen A en B die ieder € 10.000 erfbelasting verschuldigd zijn. A heeft echter per vergissing € 12.000 betaald en vordert de teruggave van € 2.000. Wanneer B de in zijn hoofde vereffende erfbelasting nog niet betaald heeft, kan de Administratie de teruggave weigeren en het surplus van € 2.000 aanrekenen op de door B verschuldigde belasting. A kan vervolgens de terugbetaling vorderen van B.

G. Administratieve boeten

De meeste overtredingen worden bestraft met een administratieve geldboete, volgens de onderstaande percentages. Wanneer er sprake is van fraude, dit wil zeggen dat de overtreding begaan werd met het oogmerk de erfbelasting te ontduiken, worden deze percentages steeds verhoogd tot 100%.

Overtreding

Boete (belastingverhoging)

1. Laattijdige indiening van de aangifte nalatenschap

Geen verlenging van de aangiftetermijn (art. 3.18.0.0.6, §1 VCF)

(aantal maanden te laat)

(in % van de verschuldigde erfbelasting)

·        minder dan 5

·        tussen 5 en 12

·        tussen 12 en 18

·        meer dan 18*

·        5%

·        10%

·        15%

·        20%

Verlenging van de aangiftetermijn (art. 3.18.0.0.6, §2 VCF)

(aantal maanden na het verstrijken van de gewone aangiftetermijn)**

(in % van de verschuldigde erfbelasting)

·        minder dan 5***

·        tussen 5 en 12

·        tussen 12 en 18

·        meer dan 18

·        1%

·        5%

·        7,5%

·        10%

2. Verzuim goederen aan te geven

(in % van de bijkomende erfbelasting)

·        Spontane rechtzetting binnen de 10 maanden (art. 3.18.0.0.7, lid 2 VCF)

·        Andere gevallen (art. 3.18.0.0.7, lid 1 VCF)

·        1% tot 10%

·        20%

3. Tekort in de waardering

(in % van de bijkomende erfbelasting)

Spontane rechtzetting binnen de 10 maanden (art. 3.18.0.0.8, lid 2 VCF)

·        2,5% tot 10%

Andere gevallen (art. 3.18.0.0.8, lid 1 VCF)

 

·        Tekort tussen 10% en 25% van de aangegeven waarde****

·        Tekort tussen 25% en 50% van de aangegeven waarde

·        Tekort tussen 50% en 100% van de aangegeven waarde

·        Tekort groter dan 100% van de aangegeven waarde

·        5%

·        10%

·        15%

·        20%

4. Andere onnauwkeurigheden

(in % van de bijkomende erfbelasting)

 

·        20%

* Of in geval van niet-aangifte (art. 3.18.0.0.9 VCF)

** Als de aangifte niet binnen de toegestane verlengingstermijn ingediend wordt, zijn de tarieven onder ‘geen verlenging van de aangiftetermijn’ opnieuw van toepassing (art. 3.18.0.0.6, §2, lid 2 VCF).

*** Er zal geen boete opgelegd worden indien er een gemotiveerd uitstel is gevraagd en toegestaan van maximum twee maanden (Standpunt Vlabel nr. 15160, 30.11.2015) (bv. in geval van moeilijk op te sporen of moeilijk te waarderen activa).

**** Als het tekort in de waardering kleiner is dan 10%, wordt er geen boete opgelegd.

H. Verjaring

Principe

Er geldt een algemene verjaringstermijn van in principe vijf jaar (art. 3.14.1.0.1 VCF). Deze termijn is onder meer van toepassing in geval van:

·        niet-aangifte van goederen;

·        te lage waardering van de goederen (tekortschatting);

·        niet betaling van de verschuldigde erfbelasting.

In geval van fraude wordt deze termijn met vier jaar verlengd, dus negen jaar in totaal (art. 3.3.3.0.1, §4/1, lid 2 VCF).

Toelichting

a. De verjaringstermijn vangt in principe aan vanaf de datum waarop de belasting betaald had moeten zijn en wordt berekend van dag tot dag. De verjaring is verworven na afloop van de laatste dag van de termijn, zelfs indien deze dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is.

b. Inzake schorsing van de verjaring gelding de regels van gemeen recht.

c. De eis tot teruggave van de belasting, interesten en boeten verjaart na vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de vordering ontstaan is (art. 3.6.0.0.4 VCF).

Uitzondering

In principe beschikt Vlabel over een termijn van vijf jaar om tekortschattingen vast te stellen en hiervoor aanvullende rechten en een belastingverhoging op te leggen. Op grond van een beslissing van Vlabel bedroeg deze termijn in de praktijk reeds enige tijd twee jaar (standpunt Vlabel nr. 18029, 03.05.2018). Sinds 7 januari 2019 wordt deze termijn van twee jaar expliciet vermeld in het wetboek, zodat hierover geen discussie meer kan bestaan (art. 3.3.3.0.3 VCF).