Waalse erfbelasting toegelicht

De erfbelasting is een gewestelijke belasting die u moet betalen bij het openvallen van de nalatenschap.

Waalse erfbelasting toegelicht

I. Activa

A. Omvang

In principe omvatten de activa al de roerende en onroerende goederen die de erflater bij zijn overlijden bezat, ongeacht hun ligging (art. 1, 1° en art. 15 W.W.Succ.).

Hoewel bepaalde goederen in juridische zin niet meer tot het vermogen van de erflater behoren worden ze, voor de berekening van de successierechten, toch geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap (op basis van de zogenaamde ‘fictiebepalingen’).

Daarnaast zijn er ook bepaalde goederen die het vermogen van de erflater verlaten door het overlijden en bepaalde rechten die uitdoven door het overlijden van de erflater.

Ten slotte behandelen we in dit hoofdstuk ook een aantal bijzonderheden die nadere toelichting vereisen.

Hierbij een overzicht:

·        huwelijksvoordelen

·        schenkingen gedaan of ontvangen door de erflater

·        bedingen ten behoeve van een derde

·        vruchtgebruik (en andere levenslange rechten)

·        schuldvorderingen

1. Huwelijksvoordelen

art. 5 W.W.Succ.

 

Algemeen

In principe krijgen beide echtgenoten, bij het overlijden van een van hen, ieder de helft van de gemeenschappelijke goederen. Ze kunnen echter van deze gelijke verdeling afwijken via huwelijksovereenkomst en aldus bepalen dat de langstlevende meer dan de helft verkrijgt (bv. via een verblijvingsbeding, een beding van vooruitmaking of een beding van ongelijke verdeling.

Gevolgen

Krijgt een van de echtgenoten meer dan de helft, dan vormt het surplus in principe een huwelijksvoordeel dat buiten de erfrechtelijke verkrijging bekomen wordt en aldus niet aan de successierechten onderworpen is. De wetgever heeft echter beslist om deze huwelijksvoordelen, wanneer ze niet onderworpen zijn aan de regels betreffende de schenkingen, te kwalificeren als fictieve legaten die aanleiding geven tot de heffing van successierechten.

2. Schenkingen

art. 7 W.W.Succ.

 

Gedaan door de erflater

Binnen de vijf jaar voor zijn overlijden In principe worden alle roerende goederen die de erflater gedurende de laatste vijf jaar vóór zijn overlijden weggeschonken heeft, geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap. Ze zijn aldus onderworpen aan de successierechten.

Als uitzondering hierop maken deze schenkingen echter geen deel uit van de nalatenschap, wanneer:

·        men kan aantonen dat ze geregistreerd werden vóór het overlijden van de erflater, of dat de schenkingsrechten vóór het overlijden opeisbaar waren;

·        de begiftigde vóór de erflater overlijdt (besl. 20.08.1936, Rec. Gén. Enr. Not. 1937, nr. 17.728, 70);

·        het gaat om gebruikelijke schenkingen bij bepaalde gelegenheden (verjaardag, geboorte, huwelijk, enz.), rekening houdend met het vermogen en de stand van de erflater (besl. 08.01.1955, Rep. R.J., S 7/01.01; Antwerpen, 06.11.2007).

Toelichting

a. Het is de Administratie die moet bewijzen dat de schenking plaatshad in de laatste vijf jaar vóór het overlijden (Cass., 12.03.2004).

b. Een schenking onder opschortende voorwaarde (of termijn) die dateert van meer dan vijf jaar vóór het overlijden van de erflater valt niet onder deze bepaling, zelfs al gaat de voorwaarde in vervulling (of verstrijkt de termijn) binnen de vijf jaar vóór het overlijden (besl. 11.01.1966, Rep. R.J., S 7/06.01).

c. Schenkingen van onroerende goederen worden niet geviseerd door deze bepaling. Deze moeten in principe steeds geregistreerd worden (er bestaan uitzonderingen: bv. onroerende goederen gelegen in het buitenland). Er wordt echter wél rekening mee gehouden bij de berekening van de successierechten, via een zgn. progressievoorbehoud.

d. Voor schenkingen die gedaan werden vóór 1 januari 2022 bedraagt deze ‘risicotermijn’ slechts drie jaar.

Onder opschortende voorwaarde van zijn overlijden De roerende goederen die de erflater geschonken heeft onder de opschortende voorwaarde (termijn) van zijn overlijden worden gelijkgesteld met legaten. Deze schenkingen worden dus geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en zijn aldus onderworpen aan de successierechten (art. 4, 3° Wa.W.Succ).

Het gaat bijvoorbeeld om schenkingen (Circ. 2022/C/74, 20.07.2022):

·        onder opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker (bv. schenking indien de schenker vóór een bepaalde gebeurtenis of datum overlijdt);

·        onder opschortende voorwaarde van het overleven van de begiftigde (bv. schenking indien de schenker overlijdt vóór de begiftigde);

·        met een beding van terugval, waarbij het fictieve legaat toegepast wordt op de terugval van het vruchtgebruik.

Toelichting 

Deze bepaling is van toepassing ongeacht: (1) de vorm van de akte (Belgische notariële akte, buitenlandse notariële akte of onderhandse akte); (2) de aard van de geschonken roerende goederen; (3) de persoon van de begiftigde.

 

Ontvangen door de erflater

Goederen die de erflater verkregen heeft door schenking keren in bepaalde gevallen terug naar de schenker bij zijn overlijden. Deze terugkeer kan plaatsvinden op grond van de wet (wettelijke terugkeer) of een contractueel beding (conventionele terugkeer).

Wettelijke terugkeer 

In geval van wettelijke terugkeer, keren de goederen die de erflater via schenking ontvangen heeft van een ascendent van rechtswege terug naar deze ascendent, indien deze zich nog in de nalatenschap bevinden (in natura of onder de vorm van een schuldvordering) en de erflater geen afstammelingen heeft (art. 747 BW).

Deze terugkeer is vrijgesteld van successierechten, indien de schenking dateert van maximaal vijf jaar vóór het overlijden van de erflater en de schenking bij het overlijden geregistreerd was (of verplicht registreerbaar was) (art. 67bis W.W.Succ.).

Voorbeeld

Een vader schenkt een bedrag van € 100.000 aan zijn zoon. Wanneer deze zoon voor zijn vader overlijdt en geen afstammelingen nalaat, dan keert het geschonken bedrag terug naar de vader. Vond de schenking reeds meer dan vijf jaar geleden plaats, dan zijn er successierechten verschuldigd.

Had de zoon dit bedrag intussen gebruikt voor bv. de aankoop van een woning, dan is er geen sprake van wettelijke terugkeer, aangezien het geschonken bedrag zich niet meer in natura (of onder de vorm van een schuldvordering) in de nalatenschap bevindt.

Conventionele terugkeer 

Het gaat om een terugkeer die door de schenker bedongen werd ten tijde van de schenking. Het gaat dus in feite om een schenking onder ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde. Deze terugkeer kan enkel bedongen worden in het voordeel van de schenker (art. 951 BW). Aangezien de goederen door de ontbinding van de schenking geen deel meer uitmaken van de nalatenschap, zijn er geen successierechten verschuldigd.

3. Bedingen ten behoeve van een derde

art. 8 W.W.Succ.

 

Begrip

Het gaat om een overeenkomst tussen twee partijen waarbij de ene partij bedingt dat de andere partij sommen, renten of waarden moet geven aan een derde, die vreemd is aan de verrichting (bv. uitkering van een levensverzekering op het hoofd van de erflater aan een derde). Dit beding kan zowel uitgaan vanwege de erflater als vanwege een derde persoon.

Toelichting Onder ‘waarden’ verstaat men ‘alle effecten, al dan niet genoteerd op een Belgische of buitenlandse effectenbeurs’ alsook ‘levensverzekeringspolissen die de aard hebben van beleggingsverzekeringen’ (bv. Tak 23-producten) (besl. 10.03.2011 en 04.12.2012).

Voorbeeld

Een man sluit een levensverzekering af bij een verzekeringsmaatschappij in het voordeel van zijn echtgenote of zijn kinderen.

Belastbaarheid

Om te bepalen of de uitkeringen op grond van dergelijke bedingen aan de successierechten onderworpen zijn, moet men in principe een onderscheid maken naargelang het beding al dan niet uitgaat van de erflater zelf.

Beding dat uitgaat van de erflater

Beding dat uitgaat van een derde

Belastbaar indien het beding uitwerking heeft:

·        bij het overlijden van de erflater; of

·        binnen de drie jaar vóór het overlijden van de erflater; of

·        na het overlijden van de erflater.

Belastbaar indien:

·        deze derde optreedt voor rekening van de erflater; en

·        het beding uitwerking heeft bij het overlijden van de erflater.

Als uitzondering hierop, zijn niet onderworpen aan het successierecht (art. 8, lid 6 W.W.Succ.):

·        de sommen, renten of waarden verkregen ingevolge een beding dat reeds aan de schenkingsrechten onderworpen werd;

·        de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting (bv. het wettelijk pensioen, uitkeringen op grond van de Arbeidsongevallenwet);

·        de renten en kapitalen ter uitvoering van een groepsverzekering voor werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoet.

Toelichting

a. Wanneer het uitgekeerde voordeel, in hoofde van de begunstigde, eveneens onderworpen is aan de inkomstenbelasting, mag deze belasting afgetrokken worden voor de vaststelling van het successierecht (besl. 31.12.1970 en 08.01.1988, Rep. R.J., S 8/18.02, Rec. Gén. Enr. Not., nr. 23.642).

b. De uitkeringen van een groepsverzekering zijn niet onderworpen aan de erfbelasting wanneer deze gevestigd is in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van 21 jaar niet bereikt hebben, ter uitvoering van een bindend reglement van de onderneming of van een voorzorgsfonds (art. 8, lid 6, 3° W.W.Succ.).

 

4. Overdrachten onder bezwarende titel en aanwijzende akten met voorbehoud van vruchtgebruik (of andere levenslange rechten)

a. Begrip

art. 9-11 W.W.Succ.

 

Werd er een vruchtgebruik (of een ander levenslang recht) gevestigd op het hoofd van de erflater waarbij de blote eigendom toekomt aan een derde persoon, dan maken deze goederen in principe geen deel uit van de nalatenschap, aangezien dit vruchtgebruik, bij het overlijden van de erflater, van rechtswege vervalt (en de goederen dus niet krachtens het erfrecht overgaan).

Kwam de blote eigendom echter toe aan een erfgenaam, legataris, begiftigde of tussenpersoon van de erflater (‘geviseerde personen’), en overleeft deze de erflater, dan worden deze goederen in bepaalde gevallen geacht toch deel uit te maken van de nalatenschap, en wordt de geviseerde persoon geacht legataris van dit goed te zijn, op grond van enkele fictiebepalingen. Bijgevolg zijn ze onderworpen aan de successierechten.

Toelichting

a. Deze bepalingen hebben enkel betrekking op overeenkomsten of verrichtingen ten bezwarende titel. Schenkingen worden hier dus niet beoogd.

b. Onder ‘legataris’ of ‘begiftigde’ verstaat men iedere persoon die krachtens een testament of een contractuele erfstelling tot de nalatenschap geroepen is (art. 911 BW).

c. Onder ‘tussenpersoon’ verstaat men: de ouders, de afstammelingen en de echtgenoot van de erfgenaam, legataris of begiftigde of de persoon met wie deze wettelijk samenwoont; de persoon van wie de erfgenaam, de legataris of de begiftigde van de erflater een vermoedelijke erfgenaam is (art. 1100 BW).

d. Het doel van deze fictiebepalingen is te verhinderen dat de erflater, bij leven, niet over zijn goederen beschikt ten gunste van de personen aan wie hij zijn nalatenschap wil nalaten, zonder dat er successierechten (of een gelijkwaardige andere belasting) verschuldigd zijn.

b. Gesplitste aankoop

Begrip

Het gaat om de aankoop van roerende of onroerende goederen, door de erflater voor het vruchtgebruik en door (een van) de hierboven geviseerde personen voor de blote eigendom. Wanneer de erflater overlijdt zal het vruchtgebruik uitdoven en automatisch overgaan op de blote eigenaar(s).

Toelichting 

In de praktijk gaat het gewoonlijk om de situatie waarbij ouders samen met hun kinderen een tweede verblijf kopen, met de bedoeling later successierechten te besparen. De ouders kopen hierbij het vruchtgebruik en de kinderen de blote eigendom.

 

Vermoeden van belastbaarheid

Deze goederen worden geacht nog voor de volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn, en zijn dus onderworpen aan de successierechten (art. 9 W.W.Succ.). Men vermoedt immers dat de erflater bij de aankoop alles betaald heeft, dus zowel het vruchtgebruik als de blote eigendom.

Toelichting

a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het vruchtgebruik verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de blote eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn blote eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de blote eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zullen er successierechten verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de blote eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het vruchtgebruik genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten vruchtgebruik, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan. De waarde van het werkelijk genoten vruchtgebruik wordt hierbij forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van het goed op de dag van de aankoop (art. 12 W.W.Succ.).

Voorbeeld

Een moeder en haar dochter kopen in mei van het jaar N samen een appartement voor € 300.000 (moeder voor het vruchtgebruik en de dochter voor de blote eigendom). Wanneer de moeder overlijdt in september van het jaar N+10 zal dit appartement integraal deel uitmaken van haar nalatenschap. Het appartement is intussen in waarde gestegen, waardoor bv. een waarde van € 400.000 moet aangegeven worden.

Kan men echter aantonen dat de moeder werkelijk het vruchtgebruik genoten heeft (ze heeft er bv. zelf gewoond of ze heeft de huurgelden opgestreken), dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Hierbij gaat men als volgt te werk:

De waarde van het vruchtgebruik bedraagt € 12.000 (€ 300.000 x 4%). Gekapitaliseerd over 10 jaar geeft dit € 97.330,74 (€ 12.000 x 8,110895). De bedekte bevoordeling op datum van de aankoop bedraagt bijgevolg € 202.669,26 (€ 300.000 - € 97.330,74). De bedekte bevoordeling op datum van het overlijden (X) wordt vervolgens als volgt berekend:

€ 300.000/€ 202.669,26 = € 400.000/X

X = € 270.225,68

Men zal uiteindelijk dus een waarde van € 270.225,68 (in plaats van € 400.000) moeten aangeven in de nalatenschap.

Tegenbewijs

Algemeen Dit vermoeden kan weerlegd worden door het bewijs te leveren dat:

·        de blote eigenaar de nodige middelen bezat om de aankoop te doen; en

·        deze middelen ook effectief gebruikt werden om de aankoop te doen; en

·        er een correcte uitsplitsing plaatsvond van de prijs, tussen de waarde van de blote eigendom en de waarde van het vruchtgebruik.

Toelichting

a. Dit tegenbewijs kan door alle middelen van recht geleverd worden, met inbegrip van getuigen en vermoedens (art. 13 W.W.Succ.).

b. Voor de waardering van het vruchtgebruik wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van de fiscale (art. 47 W.W.Succ.) of de burgerlijke omzettingstabellen (art. 745sexies, §3 BW) 

c. Er wordt meestal voorzien dat het vruchtgebruik van de ene echtgenoot bij diens overlijden overgaat naar de andere echtgenoot.

Voorbeeld

Vader en moeder (leeftijd 60 jaar) kopen samen met hun zoon een appartement aan zee voor € 300.000. Vader en moeder kopen het vruchtgebruik voor € 95.340 en de zoon de blote eigendom voor € 204.660 (uitsplitsing op basis van de burgerlijke omzettingstabellen in bijlage 1). Als de zoon kan aantonen dat hij de blote eigendom met eigen middelen gekocht heeft (bv. € 100.000 spaargeld en € 104.660 via een hypothecaire lening), dan zal dit appartement geen deel meer uitmaken van de nalatenschap van zijn ouders.

Schenking van de geldmiddelen door de toekomstige vruchtgebruiker 

Vaak beschikt de toekomstige blote eigenaar echter nog niet over voldoende financiële middelen om de blote eigendom te kunnen kopen. In de praktijk gebeurt het daarom vaak dat de toekomstige vruchtgebruiker (meestal de ouders) vooraf de nodige geldmiddelen schenkt aan de toekomstige blote eigenaar(s) (de kinderen).

In het verleden beschouwde de Administratie dergelijke gesplitste aankoop, gecombineerd met een voorafgaande schenking, in principe als fiscaal misbruik. Daardoor werd het betrokken goed bij het overlijden van de vruchtgebruiker (de ouders) toch geacht deel uit te maken van de nalatenschap, waardoor er in principe successierechten op verschuldigd waren. Men kon hier echter aan ontsnappen als men kon aantonen dat (beslissing E.E. 98.937, 18.07.2013):

·        er op deze schenking schenkingsrechten betaald werden; of

·        de begunstige van de schenking (zijnde de toekomstige blote eigenaar) vrij over het geld heeft kunnen beschikken.

Naar aanleiding van een arrest van de Raad van State (RvS, 12.06.2018) met betrekking tot een gelijkaardig standpunt in het Vlaamse gewest heeft de federale Administratie haar standpunt herzien (beslissing S 9/06-07, 23.09.2019 en beslissing S 9/06-07, 26.06.2020). Voortaan volstaat het dat de verkrijger van de blote eigendom kan aantonen dat:

·        hij eigenaar was van de geldmiddelen vóór de gesplitste aankoop; en

·        hij effectief de prijs van de blote eigendom met deze middelen betaald heeft.

In principe volstaat het dat men kan bewijzen dat de blote eigenaar over het geld beschikte op het moment van het verlijden van de notariële akte. Wordt er echter al in het compromis voorzien in de betaling van een voorschot of waarborg, dan moet het totale door de kinderen te betalen bedrag geschonken zijn vóór de ondertekening van deze akte.

c. Verdelingen

Begrip

Het gaat om de verdeling van een roerend of onroerend goed dat aan de erflater en aan (een van) de geviseerde personen toebehoort, waarbij aan de erflater een levenslang recht (vruchtgebruik, recht van bewoning, lijfrente) toegekend wordt. De (blote) eigendom komt toe aan (een van) de geviseerde personen.

Vermoeden van belastbaarheid

Een dergelijke verrichting wordt voor de heffing van de successierechten gelijkgesteld met een legaat in de mate waarin deze geviseerde personen boven hun deel in de onverdeeldheid goederen in eigendom verkregen hebben (art. 10 W.W.Succ.).

Toelichting

a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het levenslang recht verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de (blote) eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn (blote) eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de (blote) eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zal er erfbelasting verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de (blote) eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het levenslang recht genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten levenslang recht, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan.

 

Tegenbewijs

Men kan dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat:

·        de prestaties gelijkwaardig zijn (de prestaties die ten gunste van de erflater bedongen werden, waren gelijkwaardig aan datgene waarvan deze afstand gedaan heeft); en

·        dit levenslang recht wel degelijk door de erflater werd uitgeoefend (vruchtgebruik, recht van bewoning) of door de geviseerde persoon werd betaald (lijfrente).

d. Verkopen

Begrip

Het gaat om de verkoop van een roerend of een onroerend goed door de erflater aan (een van) de geviseerde personen, met voorbehoud van een levenslang recht (vruchtgebruik, recht van bewoning, lijfrente).

Vermoeden van belastbaarheid

Deze goederen worden geacht nog voor de volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn, en zijn dus onderworpen aan de erfbelasting (art. 11 W.W.Succ.).

Tegenbewijs

Men kan dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat:

·        de prestaties gelijkwaardig zijn (de prestaties die ten gunste van de erflater bedongen werden, waren gelijkwaardig aan datgene waarvan deze afstand gedaan heeft); en

·        dit levenslang recht wel degelijk door de erflater werd uitgeoefend (vruchtgebruik, recht van bewoning) of door de geviseerde persoon werd betaald (lijfrente).

Toelichting

a. De betrokken goederen moeten aangegeven worden volgens de staat en de waarde waarin zij zich op de datum van overlijden bevinden. De kosten voor noodzakelijke of nuttige uitgaven, gemaakt door de legataris, mogen in mindering gebracht worden.

b. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de erflater, tussen de datum van de verrichting en zijn overlijden, aan het levenslang recht verzaakt heeft, of dit verkocht heeft.

c. De goederen maken eveneens deel uit van de nalatenschap indien de (blote) eigenaar, tussen de datum van de verrichting en het overlijden van de erflater, zijn (blote) eigendom verkocht zou hebben. Er wordt echter wel rekening mee gehouden (de goederen behoren niet meer tot de nalatenschap) wanneer deze verkoop door de erflater en de (blote) eigenaar gezamenlijk gedaan wordt. In dat geval zal er erfbelasting verschuldigd zijn op de reële verrijking in hoofde van de (blote) eigenaar.

d. Heeft de erflater werkelijk het levenslang recht genoten, dan mag de belastbare grondslag verminderd worden. Deze vermindering bestaat uit de waarde van het werkelijk genoten levenslang recht, gekapitaliseerd tegen 4% volgens het werkelijke aantal volledige jaren van daadwerkelijke uitoefening ervan.

 

5. Schuldvorderingen

Principe

Schuldvorderingen maken deel uit van de nalatenschap wanneer ze zeker en vaststaand zijn.

Voorwaardelijke schuldvorderingen

Schuldvorderingen onder opschortende voorwaarde maken geen deel uit van het belastbaar actief van de nalatenschap. Betwiste schuldvorderingen worden hiermee gelijkgesteld (bv. vordering tot schadevergoeding wegens een ongeval waarvan de verantwoordelijkheid nog niet bepaald is of betwist wordt). Schuldvorderingen onder ontbindende voorwaarde maken deel uit van het belastbaar actief van de nalatenschap.

Toelichting

a. Een opschortende voorwaarde schort de rechtsgevolgen van een overeenkomst op zolang de voorwaarde niet vervuld is (art. 1181 BW).

b. Een overeenkomst onder ontbindende voorwaarde heeft onmiddellijk rechtsgevolgen (art. 1183 BW).

c. Bij vervulling van de voorwaarde moet er een correctie gebeuren.

 

B. Waardering

In principe worden de activa in aanmerking genomen voor hun verkoopwaarde op de dag van het overlijden van de erflater, die geschat wordt door de erfgenamen (art. 19, lid 1 W.W.Succ.). Het is echter niet altijd eenvoudig om deze verkoopwaarde vast te stellen. De mogelijkheid bestaat dan ook om een voorafgaande schatting aan te vragen, zodat de Administratie de opgegeven waarde niet meer kan betwisten (art. 20 W.W.Succ.).

Voor bepaalde activa heeft de wetgever een specifieke regeling uitgewerkt, waarbij men zich moet schikken naar de richtlijnen van de Administratie.

We bespreken hieronder de volgende gevallen:

·        onroerende goederen

·        aandelen

·        blote eigendom en vruchtgebruik

·        diverse renten en prestaties

·        schuldvorderingen

·        inboedel

Toelichting

a. Onder verkoopwaarde verstaat men de normale nettoprijs die de verkoper kan krijgen wanneer het goed in normale omstandigheden te koop gesteld wordt (parl. vr. nr. 22789, 05.04.1982).

b. Gebeurtenissen die na het overlijden plaatsvinden (bv. brand, diefstal) hebben in principe geen invloed op de waardering (rb. Gent, 15.04.2008).

c. Met elementen die onbekend waren (bv. een huis dat te kampen heeft met vochtproblemen) ten tijde van de aangifte kan achteraf geen rekening meer gehouden worden (rb. Brussel, 12.03.1999).

d. Wanneer er een te lage waarde aangegeven werd, wordt er voorzien in een belastingverhoging.

e. De voorafgaande schatting is mogelijk voor roerende en onroerende goederen die zich in België bevinden. Men kan het geheel of een deel van de erfgoederen laten schatten (art. 20 W.W.Succ.).

 

1. Onroerende goederen

In België

De waardering gebeurt, overeenkomstig de algemene regel, aan de hand van de verkoopwaarde. Wordt deze waarde geschat door de erfgenamen, dan bestaat het risico dat er achteraf, na controle door de bevoegde diensten, een correctie moet gebeuren wanneer deze schatting te laag zou blijken. Dit kan men vermijden door een bindende schatting (voorafgaande schatting) te vragen (art. 20 W.W.Succ.).

Toelichting

a. Voor het bepalen van de verkoopwaarde moet men met name rekening houden met: de staat van de goederen, de omvang, de ligging, de stedenbouwkundige voorschriften en de evolutie van de vastgoedmarkt.

b. Vraagt men geen voorafgaande schatting en verkoopt men het goed binnen een termijn van twee jaar na de aangifte voor een hogere waarde, dan moet men in principe extra successierechten betalen op het verschil tussen de verkoopprijs en de aangegeven waarde (art. 20 W.W.Succ.).

Voorbeeld

Een pand wordt vermeld in de successieaangifte voor € 300.000 en wordt een jaar later verkocht voor € 400.000. Vroeg men geen voorafgaande schatting, dan zijn er extra successierechten verschuldigd op de meerwaarde van € 100.000.

In het buitenland

Deze goederen moeten in principe aangegeven worden voor hun verkoopwaarde, zoals deze blijkt uit akten en bescheiden. Is het echter niet mogelijk om deze te achterhalen uit dergelijke documenten, dan moet men een waarde gelijk aan 20 (gebouwen) of 30 (gronden) maal de jaarlijkse opbrengst van de goederen aangeven (art. 21, I W.W.Succ.).

Toelichting

a. Deze waarde mag echter niet lager zijn dan deze die als basis gediend heeft voor de inning van de (eventuele) buitenlandse belasting (art. 21, I W.W.Succ.).

b. Werden er in het buitenland successierechten (of een gelijkaardige belasting) geheven op deze onroerende goederen, dan mag men deze in rekening brengen in de mate waarin het bedrag niet groter is dan hetgeen in België aan successierechten verschuldigd geweest zou zijn.

 

2. Aandelen

Niet beursgenoteerd

Voor de waardering gebruikt men meestal de vergelijkingsmethode of de interne methode.

Bij de vergelijkingsmethode bepaalt men de waarde van de aandelen door deze te vergelijken met de waarde van dezelfde of gelijkaardige, eventueel wél op de beurs genoteerde, vennootschappen. Bij de interne methode berekent men de waarde van de aandelen op basis van, onder meer, de jaarrekening, de waarde van de vennootschapsgoederen en de toekomstmogelijkheden van de vennootschap.

Toelichting 

Aandelenopties moeten slechts pro memorie aangegeven worden, waarbij het aantal en de duur van de uitoefening van deze opties vermeld wordt. Worden de opties later gelicht, dan moet men een bijvoeglijke aangifte in de successierechten indienen (V 6052), met in het actief de waarde van de aangekochte aandelen, en in het passief de betaalde uitoefenprijs.

Beursgenoteerd

De waardering gebeurt aan de hand van de beurswaarde op de dag van het overlijden of op dezelfde dag van de twee daaropvolgende maanden (art. 21, III W.W.Succ.).

Toelichting

a. De beurswaarde is de slotkoers, ‘zoals bepaald grond van de koersinformatie, beschikbaar in de gespecialiseerde geschreven pers en/of via gespecialiseerde elektronisch raadpleegbare bronnen’ (art. 21, III, lid 2 W.W.Succ.).

b. De erfgenamen mogen slechts één van deze drie data kiezen, die zal gelden voor de waardering van alle aandelen. Deze keuze moet kenbaar gemaakt worden in de aangifte nalatenschap (art. 21, III, lid 3 W.W.Succ.).

c. Wanneer er op één van die data geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een beursnotering wordt vastgesteld (art. 21, III, lid 4 W.W.Succ.).

d. Aandelenopties moeten slechts pro memorie aangegeven worden, waarbij het aantal en de duur van de uitoefening van deze opties vermeld wordt. Worden de opties later gelicht, dan moet men een bijvoeglijke aangifte in de successierechten indienen, met in het actief de waarde van de aangekochte aandelen, en in het passief de betaalde uitoefenprijs (beslissing E.E. 98.011, 19.06.2001).

 

3. Blote eigendom en vruchtgebruik

Is de volle eigendom (VE) opgedeeld in blote eigendom (BE) (in hoofde van de erflater) en vruchtgebruik (VG) (gevestigd op het hoofd van een derde), dan kan men de waarde van het vruchtgebruik berekenen aan de hand van de volgende formule (art. 21, VI W.W.Succ.):

Waarde vruchtgebruik = 4% van de waarde van de VE x leeftijdscoëfficiënt (zie hieronder)

Leeftijd

Coëfficiënt

Leeftijd

Coëfficiënt

20 of minder

18

60 tot 65

9,5

20 tot 30

17

65 tot 70

8

30 tot 40

16

70 tot 75

6

40 tot 50

14

75 tot 80

4

50 tot 55

13

80 of meer

2

55 tot 60

11

   

De waarde van de blote eigendom verkrijgt men vervolgens via de volgende formule: BE = VE - VG

Toelichting

a. Deze waarderingsmethode is zowel op onroerende als op roerende goederen van toepassing (art. 21, VI W.W.Succ.).

b. Het recht van gebruik en het recht van bewoning worden, voor de heffing van de successierechten, gelijkgesteld met het vruchtgebruik (art. 22, lid 1 W.W.Succ.).

c. Indien het vruchtgebruik aan twee of meer personen toekomt, neemt men voor de bepaling van de coëfficiënt de leeftijd van de jongste vruchtgebruiker (art. 22, lid 2 W.W.Succ.).

Voorbeeld

De nalatenschap bevat de blote eigendom van een appartement aan zee. Het vruchtgebruik is in handen van de 35-jarige vriendin (feitelijke samenwoning) van de erflater. De volle eigendom van het appartement bedraagt € 250.000. De waarde van het vruchtgebruik bedraagt bijgevolg € 160.000 (4% x 250.000 x 16). De waarde van de blote eigendom bedraagt € 90.000 (250.000 - 160.000).

4. Diverse renten en prestaties

Altijddurende

Het gaat om erfpachten, grondrenten en alle andere renten en prestaties, gevestigd voor een onbepaalde of altijddurende tijd. De aan te geven waarde is twintigmaal de jaarlijkse rente of de prestatie, tenzij er oorzaken tot waardevermindering bestaan (bv. insolventie van de schuldenaar), in welk geval men ze op haar verkoopwaarde mag schatten (art. 21, IV, W.W.Succ.).

Tijdelijke

Het gaat om renten of prestaties die slechts gedurende een bepaalde periode toegekend worden. De aan te geven waarde wordt verkregen door kapitalisatie (zie tabel hieronder) van de jaarlijkse rente of de prestatie (art. 21, VII W.W.Succ.).

Termijn (in jaren)

Gekapitaliseerde waarde (jaarlijkse rente van € 1)

Termijn (in jaren)

Gekapitaliseerde waarde (jaarlijkse rente van € 1)

1

0,961538

16

11,652295

2

1,886094

17

12,165668

3

2,775090

18

12,659296

4

3,629894

19

13,133938

5

4,451821

20

13,590325

6

5,242136

21

14,029159

7

6,002054

22

14,451114

8

6,732744

23

14,856840

9

7,435331

24

15,246961

10

8,110895

25

15,622078

11

8,760476

26

15,982767

12

9,385073

27

16,329584

13

9,985647

28

16,663061

14

10,563122

29

16,983712

15

11,118387

30

17,292031

Toelichting

a. Is de rente gevestigd op het hoofd van een natuurlijk persoon, dan wordt de waarde ervan in ieder geval beperkt tot de waarde die men zou bekomen indien het zou gaan om een lijfrente gevestigd op het hoofd van deze persoon (art. 21, VII, lid 1 W.W.Succ.).

b. Is de rente of de prestatie gevestigd op het hoofd van een rechtspersoon, dan wordt de waarde ervan in ieder geval beperkt tot twintigmaal de rente of de prestatie (art. 21, VII, lid 1 W.W.Succ.).

Voorbeeld

Een nalatenschap bevat een jaarlijkse rente van € 12.000 op het hoofd van een 70-jarige persoon, die nog gedurende een termijn van 15 jaar zal lopen. Op basis van de kapitalisatietabel bedraagt de belastbare waarde € 133.421 (12.000 x 11,118387). Deze waarde moet evenwel beperkt worden tot € 96.000 (12.000 x 8), zijnde de waarde van een jaarlijkse lijfrente van € 12.000 gevestigd op het hoofd van een 70-jarige persoon.

Lijfrenten

Het gaat om de op het hoofd van een derde gevestigde lijfrenten en andere levenslange uitkeringen. De aan te geven waarde wordt verkregen door het jaarlijkse bedrag van de uitkering te vermenigvuldigen met de leeftijdscoëfficiënt (art. 21, V W.W.Succ.).

Voorbeeld

De nalatenschap bevat een jaarlijkse lijfrente van € 12.000, gevestigd op het hoofd van een 65-jarige vriend van de erflater. De aan te geven waarde bedraagt aldus € 114.000 (12.000 x 9,5).

5. Andere

Schuldvorderingen

Het gaat om geldleningen, obligaties, kasbons, spaarboekjes, enz. Deze moeten in principe aangegeven worden voor hun nominale waarde. Op dit principe bestaan evenwel twee uitzonderingen. Is de schuldvordering minder waard door bv. het onvermogen van de schuldenaar, dan mag deze aangegeven worden voor haar geschatte verkoopwaarde. Is, op het moment van de aangifte, het exacte bedrag nog niet bekend (bv. toekenning van een schadevergoeding waarvan het exacte bedrag nog door een deskundige bepaald moet worden), dan moet de vordering opgenomen worden voor haar vermoedelijke waarde (art. 21, II W.W.Succ.). Wanneer het bedrag later definitief vaststaat, moet er een correctie gebeuren (art. 37, 2° W.W.Succ.).

Inboedel

Deze wordt in principe gewaardeerd op een relatief klein bedrag, tenzij er aanwijzingen zijn dat deze waarde aanzienlijk hoger zou liggen. In de praktijk moet men de woningverzekering aangeven die de inboedel verzekerde, alsook de ‘verzekerde waarde’. Doorgaans wordt een waarde aanvaard tussen de 5% en de 20% van de verzekerde waarde. De inboedel van bejaarden kan men vaak zelfs voor nog minder aangeven of zelfs pro memorie ‘zonder waarde’ vermelden. Het is aan te raden om voor een bewijs te zorgen (bv. document van de kringloopwinkel of een opkoper, foto’s, enz.).

II. Passiva

A. Omvang

De passiva bestaan uit de bestaande schulden van de erflater op datum van het overlijden en de begrafeniskosten (art. 27, 1° W.W.Succ.). Enkel schulden waarvoor de erflater zeker en definitief gehouden is, komen in aanmerking (Cass., 20.03.2014). We bespreken hier kort een aantal concrete gevallen.

Huishoudelijke uitgaven

Het gaat om schulden aangegaan ten behoeve van het gezin voor de behoeften van het dagelijkse leven (bv. huisvesting, nutsvoorzieningen, opvoeding van de kinderen, geneeskundige verzorging, voeding en kledij). Deze schulden maken deel uit van het passief, op voorwaarde dat ze nog niet betaald waren op het ogenblik van het overlijden.

Periodieke schulden (bv. telefoon, water, gas, elektriciteit, tv en internet) zijn slechts aftrekbaar voor het gedeelte dat betrekking heeft op de periode tot op de datum van het overlijden van de erflater.

Toelichting Worden de kosten voor geneeskundige verzorging geheel of gedeeltelijk terugbetaald (bv. door het ziekenfonds en/of een aanvullende hospitalisatieverzekering), dan moet men dit deel als een schuldvordering opnemen onder het actief.

 

Belastingschulden en sociale bijdragen

Belgische belastingen Het gaat bv. om de personenbelasting, de onroerende voorheffing, de gemeente- en gewestelijke belastingen, de btw, de RSZ, enz.

Maken integraal deel uit van het passief, de belastingen en sociale bijdragen die betrekking hebben op de periode die aan het overlijden voorafgaan en die nog niet betaald waren op de dag van het overlijden.

Maken verhoudingsgewijs deel uit van het passief:

·        de personenbelasting die betrekking heeft op de inkomsten die genoten werden in het jaar van het overlijden;

·        de onroerende voorheffing, sociale bijdragen, gemeente- en gewestelijke belastingen, die betrekking hebben op het jaar van het overlijden.

Buitenlandse belastingen 

De successierechten die verschuldigd zijn in het buitenland over de vererving van onroerende en roerende goederen, zijn verrekenbaar met de Belgische erfbelasting over dat buitenlands vastgoed. Het gaat bv. om de ‘Inheritance Tax’ (Verenigd Koninkrijk) en de ‘Federal Estate Tax’ (Verenigde Staten).

Leningen

Het nog openstaande saldo maakt in principe deel uit van het passief. Wordt de lening echter volledig gewaarborgd door een levensverzekering (bv. hypothecaire woonlening met een schuldsaldoverzekering), dan mag deze schuld niet in het passief opgenomen worden. Bij een gedeeltelijke waarborg mag men het resterend nog terug te betalen saldo opnemen in het passief.

Toelichting 

Een lening die werd aangegaan door twee personen (bv. de erflater en zijn partner) die zich hoofdelijk verbinden, behoort slechts voor de helft van het uitstaand saldo tot het passief.

 

Notaris en diverse experts

In principe maken enkel de volgende kosten deel uit van het passief:

·        het uitvoeringsereloon in geval van een notarieel of internationaal testament

·        in geval van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving: de kosten van de verzegeling, de boedelbeschrijving en het opmaken van de rekening (art. 810 BW)

Maken aldus geen deel uit van het passief van de nalatenschap:

·        het uitvoeringsereloon in geval van een eigenhandig testament

·        het ereloon van de notaris of een advocaat voor het opstellen van de aangifte nalatenschap;

·        het ereloon voor de vereffenaar van de nalatenschap;

·        de vergoeding voor de testamentuitvoerder;

·        de kosten voor een expert-schatter;

·        het registratierecht betreffende een notarieel testament.

Begrafeniskosten

Het gaat om de kosten van de begrafenis of de crematie van de erflater, rekening houdend met de zeden en gebruiken van de streek. Deze maken in principe integraal deel uit van de passiva, op voorwaarde dat ze in verhouding staan tot de maatschappelijke stand en het vermogen van de overledene (art. 27, 2° W.W.Succ.). Luxe-uitgaven en persoonlijke uitgaven worden niet in aanmerking genomen.

Toelichting 

a. Worden in principe in aanmerking genomen, de kosten gemaakt voor:

·        de repatriëring uit het buitenland van het stoffelijk overschot;

·        het afleggen en het balsemen van het stoffelijk overschot, de doodskist, de rouwkapel, de lijkwagen en de ceremoniewagens;

·        de plechtigheid alsook de missen die eventueel korte tijd nadien volgen (volgens de plaatselijke gebruiken);

·        het begraven van het stoffelijk overschot;

·        de crematie, de plaatsing van de urne of het uitstrooien van de as op de strooiweide;

·        het drukwerk (doodsbrieven, doodsprentjes, dankbetuigingen, advertenties);

·        de gezamenlijk door de erfopvolgers aangeboden bloemen en kransen;

·        de concessie voor de grond, de grafzerk en de grafkelder (eventueel slechts gedeeltelijk in geval van een gemeenschappelijke grafkelder);

·        de rouwmaaltijd.

b. Worden niet in aanmerking genomen:

·        luxe-uitgaven (bv. een fotoreportage);

·        kosten gemaakt om het graf te onderhouden;

·        de rouwkledij;

·        reiskosten (bv. familieleden die in het buitenland wonen).

c. De begrafeniskosten kunnen bewezen worden door de overlegging van de desbetreffende nota’s en facturen.

 

Diverse renten en prestaties

Het gaat onder meer om lijfrenten gevestigd op het hoofd van een derde (bv. naar aanleiding van de aankoop van een woning) en tijdelijke renten (bv. onderhoudsuitkeringen ten gunste van kinderen, (ex-)partners en (schoon)­ouders). Deze maken in principe integraal deel uit van de nalatenschap.

Voorwaardelijke schulden

Een schuld onder opschortende voorwaarde maakt geen deel uit van de nalatenschap, zolang deze voorwaarde niet vervuld is. Een schuld onder ontbindende voorwaarde maakt wel deel uit van de nalatenschap, zolang de voorwaarde niet vervuld is.

Toelichting 

Bij vervulling van de voorwaarde moet er een correctie gebeuren.

 

Schulden uitsluitend via testament erkendDeze worden niet als zodanig erkend, maar worden beschouwd als een legaat (art. 4, 1° W.W.Succ.). Bijgevolg maken ze geen deel uit van de passiva.

Toelichting 

Het doel van deze bepaling is te vermijden dat de erflater plots in zijn testament zou erkennen dat hij nog schulden heeft ten opzichte van zijn erfgenamen, met als enige doel de verschuldigde successierechten te drukken. Op burgerrechtelijk vlak (bv. inzake de verdeling van de nalatenschap) behoudt de schuld wél zijn karakter van schuld.

 

B. Waardering

In principe moeten de schulden aangegeven worden voor hun werkelijke bedrag op de datum van het overlijden (art. 28 en 19 W.W.Succ.). Er zijn echter een aantal schulden waarvoor het niet zo eenvoudig is om de exacte waarde vast te stellen. De wetgever en de Administratie hebben hiervoor een aantal verduidelijkingen en richtlijnen opgesteld.

Toelichting 

Het bewijs van de waarde van de schulden kan geleverd worden door alle middelen die rechtens toelaatbaar zijn (art. 29 W.W.Succ.). De Administratie mag het tegenbewijs leveren, hetzij door de middelen van gemeen recht, hetzij door de controleschatting (art. 105 W.W.Succ.).

 

Diverse renten en prestaties

Men moet hiervoor dezelfde waarderingsregels in acht nemen als deze die van toepassing zijn op de activa (art. 28 W.W.Succ.).

Voorbeeld 1

Bij zijn overlijden moest de erflater nog gedurende vijf jaar een onderhoudsuitkering van € 10.000 betalen aan zijn vroegere echtgenote. Deze uitkering vormt een schuld van de nalatenschap die men moet opnemen voor een bedrag van € 44.518 (10.000 x 4,451821).

Voorbeeld 2

De erflater had enkele jaren geleden een woning gekocht tegen een jaarlijkse lijfrente van € 15.000, gevestigd op het hoofd van een persoon die, bij het overlijden van de erflater, de leeftijd van 68 jaar had. Deze lijfrente vormt een schuld van de nalatenschap die men moet opnemen voor een bedrag van € 120.000 (15.000 x 8).

Schulden die betwist worden of waarvan het bedrag onbekend is

Wordt het bestaan van de schuld zelf betwist, dan gaat het in feite om een schuld onder opschortende voorwaarde die (nog) geen deel uitmaakt van de nalatenschap. Wordt enkel het bedrag van de schuld betwist of is dit nog onbekend (bv. als de erflater veroordeeld werd tot het betalen van een schadevergoeding waarvan het exacte bedrag nog door een deskundige bepaald moet worden), dan moet ze onmiddellijk in de nalatenschap opgenomen worden voor haar geschatte waarde.

Toelichting 

Wordt de schuld later erkend of komt het bedrag definitief vast te staan, dan moet er een correctie gebeuren

 

C. Aanrekening van de schulden

art. 60ter, §3, W.W.Succ.

De volgorde waarin de schulden aangerekend worden op de activa van de nalatenschap is van belang voor de vaststelling van de successierechten, aangezien niet alle activa op dezelfde manier belast worden (er zijn bv. gunstregimes voor de gezinswoning en de familiale onderneming (V 5880)).

De volgorde is, verplicht, als volgt:

1.      op de goederen waarvoor de schulden specifiek aangegaan werden;

2.     op de goederen of de aandelen van de familiale onderneming;

3.     op de gezinswoning;

4.     op de overige goederen.

III. Tarief

A. Algemeen tarief

1. Algemeen

art. 48 W.W.Succ.

 

Voor de heffing van de successierechten worden progressieve tarieven gehanteerd die afhangen van:

·        de bloedverwantschap of de samenlevingsband (huwelijk of samenwoning) met de erflater; en

·        het nettoaandeel dat een erfgenaam (of een groep van erfgenamen) verkrijgt.

Concreet worden de erfgenamen onderverdeeld in vier categorieën. Het gaat om:

·        de erfgenamen in rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden

·        de broers en zussen

·        de ooms of tantes en neven of nichten

·        een restcategorie

Toelichting

a. Het toe te passen tarief is datgene dat van kracht is op de dag van het overlijden (art. 61 W.W.Succ.).

b. Bij plaatsvervulling is het toepasselijke tarief datgene dat van kracht is voor de erfgenaam die in de plaats komt. Er vindt dus géén fiscale plaatsvervulling plaats. De graad van verwantschap tussen de uiteindelijke erfgenaam en de erflater bepaalt dus het toepasselijke tarief van de successierechten (Gent, 10.02.2015).

c. Bij verwerping van de nalatenschap mogen de successierechten, verschuldigd door de personen die daarvan het voordeel genieten, niet lager zijn dan de successierechten die de verwerper had moeten betalen indien hij de nalatenschap aanvaard had (art. 68 W.W.Succ.).

d. Als een persoon in verschillende hoedanigheden tot de nalatenschap komt, worden de successierechten berekend volgens het voor die persoon voordeligste tarief (art. 52-1 W.W.Succ.).

e. Als er onzekerheid bestaat over de devolutie van de nalatenschap of de graad van bloedverwantschap van een erfgenaam, legataris of begiftigde, worden steeds de hoogste successierechten aangerekend (art. 49 W.W.Succ.).

 

2. Tariefstructuur

a. Erfgenamen in rechte lijn, echtgenoten en wettelijk samenwonenden

Principe

De erfgenamen in rechte lijn zijn (art. 745 en 746 BW; art. 52-2 en 52-3 W.W.Succ.):

·        de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen;

·        de ouders, grootouders en overgrootouders;

·        de stiefkinderen en stiefouders;

·        de zorgkinderen en zorgouders;

·        de adoptiekinderen en adoptieouders.

Er wordt een aparte grondslag gevormd per rechtverkrijgende (art. 48, lid 1 W.W.Succ.).

art. 48, tabel I W.W.Succ.

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 12.500

3%

12.500 - 25.000

4%

25.000 - 50.000

5%

50.000 - 100.000

7%

100.000 - 150.000

10%

150.000 - 200.000

14%

200.000 - 250.000

18%

250.000 - 500.000

24%

Meer dan 500.000

30%

Toelichting

a. Voor de stiefkinderen en de stiefouders is de gelijkstelling beperkt tot één generatie. Stiefkleinkinderen en stiefgrootouders behoren dus niet tot de erfgenamen in rechte lijn (art. 52-3, 1° W.W.Succ.; GwH, 07.12.2005).

b. Op voorwaarde dat het zorgkind vóór de leeftijd van 21 jaar inwoonde bij de erflater, deze inwoning minstens zes achtereenvolgende jaren plaatsgevonden heeft en het kind gedurende die tijd hulp en verzorging van de erflater (en zijn partner) gekregen heeft (art. 52-3, 2° W.W.Succ.).

c. Gewoon geadopteerde kinderen worden slechts gelijkgesteld met erfgenamen in rechte lijn indien aan een van de volgende voorwaarden voldaan is (art. 52-2, lid 2 W.W.Succ):

· wanneer het adoptief kind een kind is van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende van de adoptant (stiefouderadoptie):

· wanneer, op het ogenblik van de adoptie, het adoptief kind onder de voogdij was van de openbare onderstand of van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of wees van een voor België gestorven vader of moeder;

· wanneer het adoptief kind vóór de leeftijd van 21 jaar gedurende zes ononderbroken jaren uitsluitend of hoofdzakelijk van de adoptant of eventueel van hem en zijn echtgenoot of van zijn wettelijk samenwonende tezamen, de hulp en verzorging gekregen heeft die kinderen normaal van hun ouders krijgen (caritatieve adoptie);

· wanneer de adoptie gedaan werd door een persoon van wie alle afstammelingen voor België gestorven zijn.

d. Wanneer er een einde gekomen was aan het huwelijk of de wettelijke samenwoning (door echtscheiding, scheiding van tafel en bed of kennisgeving aan de ambtenaar van de burgerlijke stand) is dit tarief niet meer van toepassing, tenzij er gemeenschappelijke kinderen (of afstammelingen hiervan) bestaan (art. 50 W.W.Succ.). Bij feitelijke scheiding behoudt men het recht op deze (gunstige) tarieven.

 

Vrijstelling

Men heeft recht op een vrijstelling waarvan de hoogte afhangt van het bedrag van het nettoaandeel. Bedraagt dit niet meer dan € 125.000, dan zijn de eerste twee schijven tot € 25.000 vrijgesteld. Bedraagt dit meer dan € 125.000, dan is enkel de eerste schijf tot € 12.500 vrijgesteld (art. 54, 1° W.W.Succ.).

Toelichting

a. Voor de berekening van de grens van € 125.000 wordt er eveneens rekening gehouden met de waarde van de gezinswoning en de familiale onderneming (art. 54, 1° W.W.Succ.).

b. De vrijstelling wordt bij voorrang aangerekend op de gezinswoning (art. 54, 1°, in fine W.W.Succ.).

Voorbeeld

Nettoactief: € 500.000.

Erfgenamen: echtgenoot A; kinderen B en C; kleinkinderen E en F (kinderen van het verwerpende kind D).

Echtgenoot A is 64 jaar, de waarde van haar vruchtgebruik bedraagt dus 38% van de waarde van de volle eigendom (VE x 4% x 9,5).

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Echtgenoot A

€ 190.000

€ 15.850

((12.500 vrijgesteld) + (12.500 x 4%) + (25.000 x 5%) + (50.000 x 7%) + (50.000 x 10%) + (40.000 x 14%))

Kinderen B en C

Ieder € 103.333

Ieder € 5.083

((12.500 vrijgesteld) + (12.500 vrijgesteld) + (25.000 x 5%) + (50.000 x 7%) + (3.333 x 10%))

Kleinkinderen E en F

Ieder € 51.667

Ieder € 2.541,5 (totaal € 5.083)*

* Kind D verwerpt de nalatenschap. De successierechten die kleinkinderen E en F verschuldigd zijn, mogen in dat geval niet lager zijn dan de successierechten die D had moeten betalen indien hij de nalatenschap aanvaard had (V 5650).

b. Broers en zussen

Onder broers en zussen verstaat men de zijverwanten met eenzelfde vader en/of moeder. Ook halfbroers en -zussen bevinden zich dus in deze categorie. Stiefbroers en -zussen vallen echter niet onder deze categorie.

Er wordt een aparte grondslag gevormd per rechtverkrijgende (art. 48, lid 1 W.W.Succ.). Erft men van een minderjarige broer of zus, dan heeft men recht op een vrijstelling waarvan de hoogte afhangt van het bedrag van het nettoaandeel. Bedraagt dit minder dan € 125.000, dan is de eerste schijf van € 25.000 vrijgesteld. Bedraagt dit meer dan € 125.000, dan is de eerste schijf van € 12.500 vrijgesteld (art. 54, 3° W.W.Succ.).

art. 48, tabel II W.W.Succ.

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 12.500

20%

12.500 - 25.000

25%

25.000 - 75.000

35%

75.000 - 175.000

50%

Meer dan 175.000

65%

Voorbeeld

Nettoactief: € 600.000.

Erfgenamen: broers A en B en de neefjes D en E van vooroverleden zus C.

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Broers A en B

Ieder € 200.000

Ieder € 86.875 ((12.500 vrijgesteld) + (12.500 x 25%) + (50.000 x 35%) + (100.000 x 50%) + (25.000 x 65%))

Neefjes D en E

Ieder € 100.000

Ieder € 40.625 ((12.500 x 25%) + (12.500 x 30%) + (50.000 x 40%) + (25.000 x 55%))*

* Het tarief ‘neven en nichten’ (V 5710) is van toepassing. D en E komen weliswaar op bij plaatsvervulling, maar nemen de fiscale positie van hun moeder C niet over.

c. Ooms of tantes en neven of nichten

Er wordt een aparte grondslag gevormd per rechtverkrijgende (art. 48, lid 1 W.W.Succ.). Wanneer het nettoaandeel van een rechtverkrijgende niet meer bedraagt dan € 620, zijn er geen successierechten verschuldigd (art. 54, lid 1, 2° W.W.Succ.).art. 48, tabel II W.W.Succ.

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 12.500

25%

12.500 - 25.000

30%

25.000 - 75.000

40%

75.000 - 175.000

55%

Meer dan 175.000

70%

Toelichting Om de impact van deze hoge tarieven te milderen wordt er vaak gebruik gemaakt van een duolegaat (V 6042).

Voorbeeld

Nettoactief: € 600.000.

Erfgenamen: nonkel A (van vaders kant); nonkel B en tante C (van moeders kant).

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Nonkel A

€ 300.000

€ 169.375

((12.500 x 25%) + (12.500 x 30%) + (50.000 x 40%) + (100.000 x 55%) + (125.000 x 70%))

Nonkel B en tante C

Ieder € 150.000

€ 68.125

((12.500 x 25%) + (12.500 x 30%) + (50.000 x 40%) + (75.000 x 55%))

d. Anderen

Er wordt een aparte grondslag gevormd per rechtverkrijgende (art. 48, lid 1 W.W.Succ.). Wanneer het nettoaandeel van een rechtverkrijgende niet meer bedraagt dan € 620, zijn er geen successierechten verschuldigd (art. 54, lid 1, 2° W.W.Succ.).

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 12.500

30%

12.500 - 25.000

35%

25.000 - 75.000

60%

Meer dan 75.000

80%

Toelichting 

Om de impact van deze hoge tarieven te milderen wordt er vaak gebruik gemaakt van een duolegaat.

Voorbeeld

Nettoactief: € 200.000.

Erfgenamen: achterneef A en beste vriend B.

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Achterneef A

€ 150.000

€ 98.125

((12.500 x 30%) + (12.500 x 35%) + (50.000 x 60%) + (75.000 x 80%))

Beste vriend B

€ 50.000

€ 23.125

((12.500 x 30%) + (12.500 x 35%) + (25.000 x 60%))

3. Speciale gevallen

art. 66bis W.W.Succ.

 

Progressievoorbehoud

Voor de berekening van de successierechten worden in principe eveneens in aanmerking genomen: de onroerende goederen die de erfgenaam of legataris door middel van schenking ontvangen heeft van de erflater, tijdens de laatste drie jaar vóór diens overlijden, en waarop de schenkingsrechten geheven werden of moesten geheven zijn. Op deze onroerende goederen zelf zijn geen successierechten verschuldigd, maar ze hebben wel tot gevolg dat het ontvangen nettoactief tegen hogere tarieven belast zal worden.

Als uitzondering hierop moeten de onroerende goederen die deel uitmaken van een familiale onderneming (eenmanszaak) die geschonken werd met toepassing van art. 140bis W.W.Reg. niet in aanmerking genomen worden (art. 66bis, lid 2, 2° W.W.Succ.).

Voorbeeld

Nettoactief: € 500.000.

Erfgenamen: echtgenoot A; kinderen B en C; kleinkinderen E en F (kinderen van het verwerpende kind D).

Echtgenoot A is 64 jaar, de waarde van haar vruchtgebruik bedraagt dus 38% van de waarde van de volle eigendom (VE x 4% x 9,5).

De erflater heeft twee jaar geleden een onroerend goed ter waarde van € 200.000 geschonken aan zijn kinderen B en C (dus ieder € 100.000).

Nettoactief B en C

Successierechten

Ieder € 103.333

€ 11.125*

((50.000 x 10%) + (50.000 x 14%) - (12.500 x 3%) - (12.500 x 4%))

* In plaats van € 5.083 indien er geen progressievoorbehoud was (tariefschaal vanaf € 100.000).

 

Nieuwe overdrachten binnen het jaar

Als een erflater binnen het jaar voorafgaand aan zijn overlijden een erfenis verkreeg, dan wordt er een korting van 50% toegekend op dit gedeelte (zijnde het erfdeel dat de erflater zelf door erfenis verkreeg) (art. 57 W.W.Succ.).

Deze korting wordt in voorkomend geval beperkt tot de rechten die geheven werden ter gelegenheid van de overdracht die onmiddellijk voorafgaat.

Toelichting 

Voor de concrete berekening van deze vermindering, zie Aanschrijving nr. 2463, 26.07.1955, Rep. R.J., S 57/01.01.

 

Opeenvolgende overdrachten van goederen in blote eigendom

Wanneer een goed in blote eigendom, vóór het vervallen van het vruchtgebruik, meermaals wegens overlijden werd overgedragen werd met schorsing van de rechten, dan worden de rechten die de erfgenaam (die de volle eigendom van het goed verkrijgt) verschuldigd is in het voorkomende geval beperkt tot ten hoogste 60% van de waarde van de volle eigendom van het goed (art. 58 W.W.Succ.).

Toelichting 

De erfgenaam moet deze vermindering uitdrukkelijk aanvragen in de aangifte die wegens de ophouding van het vruchtgebruik ingediend moet worden (art. 37, 5° W.W.Succ.).

 

B. Verlaagde tarieven, vrijstellingen en verminderingen

Naast de algemene tarieven bestaan er de volgende verlaagde tarieven, vrijstellingen en verminderingen:

·        gezinswoning

·        onroerend goed bestemd voor bewoning

·        familiale onderneming

·        natuurgebied

·        beschermde monumenten

·        kinderen jonger dan 21 jaar en hun ouders

·        kinderlast

·        slachtoffer overleden ten gevolge van een uitzonderlijke daad van geweld

·        overheden, instellingen en goede doelen

1. Gezinswoning

art. 55quinquies en 60ter W.W.Succ.; circ. nr. 13/2006 (AFZ 10/2006), 22.05.2006

De vererving van de gezinswoning door de langstlevende partner is vrijgesteld van successierechten (art. 55quinquies W.W.Succ.).

Voor de vererving van de gezinswoning door erfgenamen in rechte lijn gelden de volgende verlaagde tarieven (art. 60ter W.W.Succ.).

Erfgenaam in rechte lijn

Gedeelte van het nettoaandeel (in €)

Tarief

0 - 25.000

1%

25.000 - 50.000

2%

50.000 - 175.000

5%

175.000 - 250.000

12%

250.000 - 500.000

24%

Meer dan 500.000

30%

Toelichting

a. Het moet gaan om een woning gelegen in het Waals gewest waar de erflater zijn hoofdverblijfplaats sinds minstens vijf jaar had op de datum van zijn overlijden (art. 55quinquies, §1 W.W.Succ.; art. 60ter, §1, lid 1 W.W.Succ.).

b. Het is voldoende dat de erflater minstens een deel van de woning in volle eigendom bezit (art. 60ter, §1 W.W.Succ.).

c. Het gunstregime blijft behouden wanneer de erflater niet in de gezinswoning kon blijven wonen om redenen van medische, familiale, beroeps- of maatschappelijke aard (art. 55quinquies, §1, lid 3 W.W.Succ.; art. 60ter, §2, lid 2 W.W.Succ.).

d. Onder langstlevende partner verstaat men de persoon met wie de erflater gehuwd was of wettelijk samenwoonde (art. 55, §1 W.W.Succ.). Voor feitelijk samenwonenden geldt dit gunstregime dus niet.

e. In geval van een vrijgestelde vererving door de langstlevende partner geldt er geen progressievoorbehoud.

Voorbeeld

Nettoactief: € 1.000.000 (waaronder een gezinswoning ter waarde van € 500.000)

Erfgenamen: echtgenoot A; kinderen B en C; kleinkinderen E en F (kinderen van het vooroverleden kind D)

Echtgenoot A is 64 jaar, de waarde van haar vruchtgebruik bedraagt dus 38% van de waarde van de volle eigendom (VE x 4% x 9,5).

Erfgenaam

Nettoactief

Successierechten

Echtgenoot A

€ 380.000 (€ 190.000 gezinswoning)

€ 16.225

((190.000 x 0%) + (12.500 x 3%) + (12.500 x 4%) + (25.000 x 5%) + (€ 50.000 x 7%) + (€ 50.000 x 10%) + (€ 40.000 x 14%))

Kinderen B en C

Ieder € 206.667 (€ 103.333 gezinswoning)

Ieder € 16.158

((25.000 x 1%) + (25.000 x 2%) + (53.333 x 5%) + (46.667 x 10%) + (50.000 x 14%) + (6.667 x 18%) - (12.500 x 1%))

Kleinkinderen E en F

Ieder € 103.333 (€ 51.667 gezinswoning)

Ieder € 4.300

((25.000 x 1%) + (25.000 x 2%) + (1.667 x 5%) + (48.333 x 7%) + (3.333 x 10%) - (25.000 x 1%))

 

2. Onroerend goed bestemd voor bewoning

Principe

In het geval van vererving van een onroerend goed gelegen in het Waals gewest dat geheel of gedeeltelijk bestemd is voor bewoning, kunnen de geheven successierechten gedeeltelijk terugbetaald worden wanneer men bepaalde energiebesparende uitgaven doet voor dit goed.

Voorwaarden

Deze teruggave kan enkel plaatsvinden op voorwaarde dat de erfgenaam (art. 135bis, lid 1 W.W.Succ; Circ. 2022/C/74, 20.07.2022)):

·        hierom verzocht heeft in de aangifte van nalatenschap;

·        binnen een jaar na de datum van indiening van de aangifte van nalatenschap er zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft;

·        zijn hoofdverblijfplaats in het geërfde onroerend goed behoudt gedurende een ononderbroken periode van drie jaar;

·        binnen de drie jaar na de indiening van de aangifte uitgaven gemaakt en betaald heeft om energie in het onroerende goed te besparen; en

·        de ontvanger een attest bezorgt waarin bepaald wordt dat aan bovenstaande voorwaarden voldaan is.

Toelichting

a. Heeft de erfgenaam zijn hoofdverblijfplaats niet in het betrokken onroerende goed kunnen handhaven wegens overmacht of om dwingende redenen van medische, familiale, beroeps- of maatschappelijke aard, dan moet de voorwaarde ‘hoofdverblijfplaats’ niet langer worden vervuld te rekenen vanaf die overmacht of dwingende reden (art. 135bis, lid 2 W.W.Succ.).

b. Komen in aanmerking voor teruggave van de successierechten, de energiebesparende uitgaven betreffende investeringen in (KB 18.07.2019, BS 16.08.2019):

·        thermische isolatie (dak, zolder, muren, plankenvloeren);

·        verwarmings- of sanitair warmwatersystemen (warmtepomp, biomassaketel, zonneboiler)

·        ventilatiesystemen (enkel flux of mechanisch ventilatiesysteem dubbele flux met warmterecuperatie).

Omvang

De teruggave bedraagt maximaal 25% van de gedane energiebesparende uitgaven, zonder dat deze terugbetaling meer dan € 2.500 kan bedragen (art. 135bis, lid 1 W.W.Succ.).

Aanvraag

De teruggave kan worden aangevraagd zodra aan bovenstaande voorwaarden voldaan is en moet in ieder geval uiterlijk worden ingediend na afloop van een termijn van zes maanden die volgt op het einde van de periode van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van vestiging van de hoofdverblijfplaats in het geërfde goed (art. 135bis, lid 5 W.W.Succ.).

3. Familiale ondernemingen

art. 60bis W.W.Succ.; Circ. nr. 18/2006 (AFZ 15/2006), 13.09.2006

 

Principe

De vererving van een familiale onderneming (eenmanszaak of vennootschap) is, onder bepaalde voorwaarden, vrijgesteld van successierechten ongeacht de graad van verwantschap.

Toelichting 

Dit gunstregime heeft als doel de opvolging in familiebedrijven te stimuleren en op die manier de continuïteit te garanderen.

 

Beoogde activa

Het gaat om:

·        voor een eenmanszaak: de goederen die een universaliteit van goederen, een bedrijfstak of een handelsfonds vormen.

·        voor een vennootschap: de effecten en schuldvorderingen uitgegeven door de betrokken vennootschap.

Toelichting

a. Het kan gaan om zowel de volle eigendom, de blote eigendom als het vruchtgebruik (art. 60bis, §1, lid 1, 1° en 2° W.W.Succ.).

b. Onroerende goederen die deel uitmaken van een eenmanszaak zijn uitgesloten van de vrijstelling wanneer ze volledig aangewend worden voor bewoning. In geval van gedeeltelijke aanwending voor bewoning moet er voor de heffing van de successierechten een omslag gebeuren waarbij de verkoopwaarde van het deel van het onroerend goed dat voor bewoning wordt aangewend gesteld wordt tegenover de totale verkoopwaarde van het onroerend goed (art. 60bis, §1, 1°, lid 2 W.W.Succ.; circ. 18/2006, art. 78, 13.09.2006). Onroerende goederen die weliswaar bestemd zijn voor bewoning, maar niet dusdanig gebruikt worden, komen wel in aanmerking voor de vrijstelling (circ. 18/2006, art. 77, 13.09.2006).

c. Onder effecten verstaat men: de aandelen, winstaandelen, intekeningsrechten en winstbewijzen van een vennootschap (art. 60bis, §1ter W.W.Succ.).

d. Onder schuldvordering verstaat men: elke geldlening uitgegeven door de erflater aan een vennootschap waarvan hij de aandelen bezit (bv. obligaties, rekening-courant) (art. 60bis, §1quater, lid 1 W.W.Succ.). Deze komen evenwel slechts voor de vrijstelling in aanmerking voor zover het nominale bedrag ervan niet meer bedraagt dan het deel van het maatschappelijk kapitaal dat werkelijk volstort wordt en dat niet het voorwerp uitmaakt van een vermindering (art. 60bis, §1quater, lid 2 W.W.Succ.).

 

Voorwaarden

Voor een eenmanszaak zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vrijstelling de volgende (art. 60bis, §1 en §1bis W.W.Succ.):

1.      Uitoefening van een ‘toegelaten activiteit’: het moet gaan om een nijverheids-, handels-, ambachts-, landbouw- of bosactiviteit, een vrij beroep, een ambt of een post.

2.     Uitoefening van de activiteit in de Europese Economische Ruimte (EER).

3.     Exploitatie: de onderneming moet door de erflater, eventueel samen met anderen, geëxploiteerd worden tot op de dag van zijn overlijden.

4.     Tewerkstelling: bij het overlijden van de erflater moet de onderneming minstens één persoon (werknemer of zelfstandige) tewerkstellen in de EER.

Voor een vennootschap zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vrijstelling de volgende (art. 60bis, §1 en §1bis W.W.Succ.):

1.      Uitoefening van een ‘toegelaten activiteit’ (zie eenmanszaak).

2.     Maatschappelijke zetel in de Europese Economische Ruimte (EER).

3.     Minimumparticipatie: het geheel van de effecten, overgedragen naar aanleiding van het overlijden van de erflater, moet minstens 10% van de stemrechten in de algemene vergadering (AV) vertegenwoordigen. Bezat de erflater samen met zijn familie minder dan 50% van de stemrechten in de algemene vergadering, dan moet er bovendien een aandeelhoudersovereenkomst opgesteld worden.

4.     Tewerkstelling (zie eenmanszaak).

Toelichting

a. Onder ‘familie’ verstaat men: de partner, de verwanten in rechte lijn (alsook hun partner), de zijverwanten tot en met de tweede graad (alsook hun partner) en de kinderen van broers en zussen van de erflater (art. 60bis, §1bis, lid 1, 2° W.W.Succ.).

b. De aandeelhoudersovereenkomst moet ondertekend worden door partijen die samen minstens 50% van de stemrechten in de AV vertegenwoordigen en die er zich toe verbinden om de voorwaarden ter behoud van het verlaagd tarief te zullen naleven (art. 60bis, §1bis, lid 1, 2° W.W.Succ.).

c. Men moet een attest, afgeleverd door de regering van het Waalse gewest, kunnen voorleggen waarin bevestigd wordt dat de vereiste voorwaarden vervuld zijn (art. 60bis, §1bis, lid 1, 3° W.W.Succ.).

 

Behoud van de vrijstelling

Het is niet voldoende dat men bij het overlijden van de erflater voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden. Men moet immers ook nadien nog voldoen aan een aantal voorwaarden.

Eenmanszaak 

Voor een eenmanszaak gaat het om de volgende voorwaarden (art. 60bis, §3 W.W.Succ.):

1.      Voortzetting van de onderneming: na het overlijden van de erflater moet de onderneming gedurende minstens vijf jaar voortgezet worden.

2.     Behoud van de tewerkstelling: het tewerkstellingsniveau, bij het overlijden van de erflater, moet gedurende een periode van vijf jaar voor minstens 75% behouden blijven.

3.     Verbod tot bewoning: de onroerende goederen van een eenmanszaak die vererfd werden met vrijstelling mogen, gedurende een periode van vijf jaar, niet voor bewoning aangewend worden. Wordt deze voorwaarde niet nageleefd, dan zijn successierechten verschuldigd in de mate waarin de onroerende goederen voor bewoning aangewend worden.

Toelichting

a. De voorwaarde betreffende de voortzetting van de onderneming is vrij soepel: het moet niet om dezelfde activiteit gaan (men kan bv. een landbouwonderneming omvormen tot een handelsonderneming) en de voortzetting moet niet persoonlijk door de erfgenamen gebeuren (art. 60ter, §3, 1° W.W.Succ.).

b. De beoordeling van de tewerkstellingsvoorwaarde gebeurt slechts eenmalig, na het verloop van de periode van vijf jaar, waarbij de jaargemiddelden van de voltijdse eenheden van de vijfjarige periode opgeteld worden en vervolgens gedeeld worden door vijf. Er wordt afgerond naar boven of naar beneden naargelang het eerste decimaal al dan niet gelijk is aan of hoger is dan vijf (art. 60bis, §3, 2° W.W.Succ.).

c. Men moet na afloop van de periode van vijf jaar een ondertekende verklaring verstrekken waaruit blijkt dat aan alle voorwaarden tot behoud van het gunstregime voldaan werden (art. 60bis, §3, lid 1, 4° W.W.Succ.).

d. Er zijn geen aanvullende successierechten verschuldigd wanneer men niet kan voldoen aan de voorwaarden wegens overmacht. Het bewijs van de overmacht rust op de opvolger (circ. 18/2006, nr. 91, 13.09.2006).

 

Vennootschap 

Voor een vennootschap gaat het om de volgende voorwaarden (art. 60bis, §3 W.W.Succ.):

1.      Voortzetting van de onderneming (zie eenmanszaak).

2.     Behoud van de tewerkstelling (zie eenmanszaak).

3.     Behoud van het kapitaal: het kapitaal van de vennootschap mag gedurende de eerste vijf jaar na het overlijden van de erflater niet door uitkeringen of terugbetalingen dalen. Wordt er een daling vastgesteld, dan zal in die verhouding het gewone successierecht verschuldigd zijn.

Toelichting

a. De beoordeling van de tewerkstellingsvoorwaarde gebeurt slechts eenmalig, na het verloop van de periode van vijf jaar, waarbij de jaargemiddelden van de voltijdse eenheden van de vijfjarige periode opgeteld worden en vervolgens gedeeld worden door vijf. Er wordt afgerond naar boven of naar beneden naargelang het eerste decimaal al dan niet gelijk is aan of hoger is dan vijf (art. 60bis, §3, 2° W.W.Succ.).

b. Men moet na afloop van de periode van vijf jaar een ondertekende verklaring verstrekken waaruit blijkt dat aan alle voorwaarden tot behoud van het gunstregime voldaan werden (art. 60bis, §3, lid 1, 4° W.W.Succ.).

c. Er zijn geen aanvullende successierechten verschuldigd wanneer men niet kan voldoen aan de voorwaarden wegens overmacht. Het bewijs van de overmacht rust op de opvolger (circ. 18/2006, nr. 91, 13.09.2006).

 

Geen progressievoorbehoud

Kan de familiale onderneming vererfd worden met vrijstelling van successierechten, dan wordt de waarde ervan niet in aanmerking genomen voor de berekening van de successierechten op de andere erfdelen (art. 66ter W.W.Succ.; circ. 18/2006, XI, 13.09.2006).

Voorbeeld

Een man erft € 500.000 (waarvan voor € 250.000 aandelen in een familiale onderneming) van zijn vader. De verschuldigde successierechten bedragen € 26.625 (250.000 x 0%) + (12.500 x 3%) + (12.500 x 4%) + (25.000 x 5%) + (50.000 x 7%) + (50.000 x 10%) + (50.000 x 14%) + (50.000 x 18%).

4. Diverse

Natuurgebied

Zijn vrijgesteld van successierechten, wanneer ze in het Waals gewest gelegen zijn, de vererving van (art. 55bis en 55ter W.W.Succ.):

·        onroerende goederen gelegen in een Natura 2000-gebied of in een gebied dat in aanmerking komt voor het Natura 2000-netwerk en onderworpen is aan de primaire beschermingsmaatregelen;

·        bomen op stam in de bossen en wouden in de zin van art. 2, lid 1 en 2 van het Boswetboek;

·        aandelen en deelbewijzen in een bosgroepering in de zin van de wet van 6 mei 1999 ter bevordering van de oprichting van burgerlijke bosgroeperingsvennootschappen.

Toelichting De vrijstelling voor onroerende goederen gelegen in een gebied dat in aanmerking komt voor het Natura 2000-netwerk is slechts voorlopig en wordt pas definitief wanneer de betreffende onroerende goederen effectief opgenomen zijn in de omtrek van een Natura 2000-gebied (art. 55bis, §3 W.W.Succ.).

 

Beschermde monumenten

Zijn vrijgesteld van successierechten, het nettoaandeel van de vererving van, in het Waals gewest gelegen, als monument beschermde onroerende goederen, op voorwaarde dat (art. 55sexies, §1 W.W.Succ.; Circ. 2019/C/116, 22.10.2019):

·        het gaat om een vererving in volle eigendom of in vruchtgebruik;

·        het gaat om een vererving in de rechte lijn, tussen echtgenoten, tussen wettelijk samenwonenden of in de zijlijn tot in de derde graad;

·        de vrijstelling uitdrukkelijk wordt aangevraagd;

·        de uitgespaarde successierechten binnen een periode van tien jaar geïnvesteerd worden in de instandhoudingsverrichtingen, de voorafgaande onderzoeken en de herstelwerken van het betrokken monument.

Toelichting

a. Bij de aangifte van nalatenschap moet men een listing van de uit te voeren instandhoudingsverrichtingen, de voorafgaande onderzoeken en de herstelwerken voegen.

b. Het betreffende onroerende goed moet beschermd zijn als monument in de zin van Boek III van het Waals Erfgoedwetboek. Deze bescherming moet van kracht zijn op de dag van het overlijden, in die zin dat het beschermingsbesluit moet gepubliceerd zijn vóór de datum van het overlijden.

c. Wanneer de investeringsverplichting niet (volledig) kan uitgevoerd worden ten gevolge van overmacht blijft de vrijstelling verworven (art. 55sexies, §4 W.W.Succ.).

d. Wanneer de investering niet volledig is wordt de vrijstelling, onder bepaalde voorwaarden, behouden tot beloop van het geherinvesteerd bedrag (Circ. 2019/C/116, 22.10.2019, nr. 2.7.).

e. Wordt het goed vóór de investering is voltooid overgedragen aan een persoon die geen bloed- of aanverwant is zoals hierboven vermeld, dan wordt de vrijstelling ingetrokken. De intrekking zal evenwel slechts gedeeltelijk zijn voor zover hetgeen tot aan de overdracht geïnvesteerd werd, behouden blijft (Circ. 2019/C/116, 22.10.2019, nr. 2.8).

 

Kinderen jonger dan 21 jaar

In hoofde van het kind worden bijkomende schijven vrijgesteld ten belope van € 2.500 voor elk vol jaar dat nog moet verlopen tot het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt. In hoofde van de langstlevende ouder worden bijkomende schijven vrijgesteld ten belope van de helft van de vrijstelling die de (met de erflater) gemeenschappelijke kinderen genieten (art. 54, lid 1, 1° W.W.Succ.).

Toelichting a. Enkel de langstlevende ouder met wie de erflater gehuwd was of wettelijk samenwoonde, komt voor de vrijstelling in aanmerking (art. 54, lid 1, 1° W.W.Succ.).

b. De vrijstelling wordt bij voorrang aangerekend op de gezinswoning (art. 54, 1°, in fine W.W.Succ.).

 

Kinderlast

Het bedrag van de successierechten wordt verminderd in hoofde van iedere erfgenaam met minstens drie kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt hebben. Deze vermindering bedraagt 2% per kind, berekend op het bedrag van de successierechten, met een maximum van € 62 per kind. Gaat het om de langstlevende partner (echtgenoot of wettelijk samenwonende) van de erflater, dan bedraagt de vermindering 4% per kind, met een maximum van € 124 per kind (art. 56 W.W.Succ.).

Toelichting 

De verwekte kinderen komen eveneens in aanmerking, op voorwaarde dat deze later levensvatbaar geboren worden (art. 56, lid 3 W.W.Succ.).

 

Erflater overleden ten gevolge van een uitzonderlijke daad van geweldVan successierechten wordt vrijgesteld, tegen een bedrag van € 250.000, hetgeen verkregen wordt van een slachtoffer dat overleden is ten gevolge van een uitzonderlijke daad van geweld.

Toelichting 

a. Enkel de volgende personen kunnen aanspraak maken op de vrijstelling: erfgenamen in de rechte lijn; echtgenoten en wettelijk samenwonenden; erfgenamen in de zijlijn tot de tweede graad; hun bloedverwanten in neerdalende lijn in de eerste graad (art. 55quater, §1, lid 1 W.W.Succ.).

b. Als uitzonderlijke daad van geweld wordt beschouwd: elke intentioneel gepleegde daad van geweld uitgaande van één enkele persoon of van een groep personen waarbij onder de bevolking een gevoel van vrees en onveiligheid ontstond wegens enerzijds de gewelddaad op zich en anderzijds de ernstige gevolgen ervan, zoals de aanslag op de fysieke en/of morele integriteit van de op het ogenblik van de daad aanwezige bevolking (art. 55quater, §1, lid 2 W.W.Succ.).

c. De vrijstelling wordt enkel toegestaan mits voorlegging van een attest, afgegeven door het Operationeel Directoraat-generaal Fiscaliteit van de Waalse Overheidsdienst, waarbij bevestigd wordt dat de overledene wel degelijk overleden is aan de gevolgen van een dergelijke uitzonderlijke daad van geweld (art. 55quater, §2 W.W.Succ.).

 

Overheden, instellingen en goede doelen

Tarief 

Legaten aan bepaalde overheden, instellingen en goede doelen kunnen plaatsvinden met vrijstelling van successierechten of tegen verlaagde tarieven.

Tarief

Begiftigde

0%

(art. 55 W.W.Succ.)

·        Het Waals gewest

·        De Franse Gemeenschap, het Brussels Hoofdstedelijk gewest, de Brusselse agglomeratie, de Gemeenschappelijke, de Franse en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaams gewest en de Vlaamse Gemeenschap

·        De instellingen die vergelijkbaar zijn met die bedoeld onder 1° en 2°, opgericht overeenkomstig en onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat van de EER

·        De federale staat en een lidstaat van de EER

·        De rechtspersonen opgericht door de hierboven genoemde instellingen

5,5%

(art. 59,1° W.W.Succ.)

·        De provincies, de gemeenten, de provinciale en gemeentelijke openbare instellingen, de intercommunales, de autonome gemeentebedrijven, gelegen in België, evenals de met deze vergelijkbare rechtspersonen opgericht overeenkomstig en onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat van de EER

·        De maatschappijen erkend door de Waalse huisvestingsmaatschappij

·        Het Woningfonds van de kroostrijke gezinnen van Wallonië

·        De instellingen met een maatschappelijk doel bedoeld in artikel 191 van de Waalse huisvestingscode die door de Waalse regering als agentschappen voor sociale huisvesting, sociale buurtregieën of verenigingen voor de bevordering van de huisvesting erkend worden

7%

(art. 59, 2° W.W.Succ.) * en **

·        (Internationale) verenigingen zonder winstoogmerk

·        Mutualiteiten of nationale verenigingen van mutualiteiten

·        Beroepsverenigingen

·        Privéstichtingen

·        Stichtingen van algemeen nut

* De rechtspersoon of de stichting moet zijn bedrijfszetel, zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdinrichting hebben op het grondgebied van de EER (art. 60, a en c W.W.Succ.).

** De doelstellingen van de rechtspersoon of de stichting moeten, op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap, hoofdzakelijk en belangeloos gericht zijn op: milieubescherming, filantropie, filosofie, godsdienst, kunst, pedagogie, cultuur, sport, politiek, vertegenwoordiging van bepaalde beroepen, menslievendheid, vaderlandsliefde, burgerzin, verzorging van personen of dieren, maatschappelijke bijstand of begeleiding van personen (art. 60, b W.W.Succ.).

 

Duolegaat 

In de praktijk wijst men vaak een goed doel (bv. een VZW of een stichting) aan als algemeen legataris van de nalatenschap om op een fiscaal voordelige manier legaten toe te kennen aan personen die enkel van de erflater kunnen erven tegen hoge tarieven (bv. een ver familielid of een vriend).

Concreet komt het erop neer dat het goede doel de gehele nalatenschap zal ontvangen, maar aan bepaalde personen goederen of een geldsom (bijzondere legaten) zal moeten overhandigen uit deze nalatenschap. Men voorziet hierbij dat het goede doel alle successierechten moet betalen, dus ook die op de bijzondere legaten. Aangezien het goede doel een verlaagd tarief geniet, kan men op deze manier een aanzienlijke besparing realiseren.

Toelichting 

a. De techniek van het duolegaat kan ook in andere situaties toegepast worden. Zo kan men bv. zijn zoon aanstellen als algemeen legataris en bv. een neef of een vriend als bijzonder legataris, waarbij men ook hier bepaalt dat de algemene legataris de successierechten van de bijzondere legataris zal betalen.

b. Men voorziet best een subsidiaire algemene legataris voor het geval de VZW of de stichting het duolegaat niet zou aanvaarden of niet meer zou bestaan op het moment van het overlijden.

c. Men kan ook meerdere goede doelen aanduiden als algemeen legataris. Elke organisatie krijgt dan eenzelfde breukdeel van de nalatenschap.

d. Men kan hetzelfde resultaat ook bekomen via een zogenaamd omgekeerd duolegaat. Hierbij zullen de personen die men wil bevoordelen (bv. een ver familielid of een vriend) aangesteld worden als algemeen legataris en het goede doel als bijzonder legataris. De algemene legatarissen moeten dan een bepaald bedrag aan het goede doel betalen. Het goede doel moet hiermee vervolgens alle successierechten betalen. Hetgeen overblijft is dan voor het goede doel zelf.

Voorbeeld

Een erflater laat € 1.000.000 na aan een goede vriend. Deze zal hierop in principe € 778.125 aan successierechten moeten betalen ((€ 12.500 x 30%) + (€ 12.500 x 35%) + (€ 50.000 x 60%) + (€ 925.000 x 80%)). In totaal zal deze dus slechts € 221.845 overhouden.

Stel dat de erflater een VZW (bv. het Rode Kruis) had aangesteld als algemeen legataris onder de last een som van € 500.000 uit te betalen aan deze vriend. De netto-erfenis van het Rode Kruis bedraagt € 500.000 (€ 1.000.000 - € 500.000), waarop ze 7% successierechten (zijnde € 35.000) moet betalen. Er blijft voorlopig dus € 465.000 over voor het Rode Kruis.

Ze moet echter ook de successierechten betalen op het bedrag dat bestemd is voor de vriend, zijnde € 500.000. De successierechten hierop bedragen € 378.125 ((€ 12.500 x 30%) + (€ 12.500 x 35%) + (50.000 x 60%) + (€ 425.000 x 80%). Het Rode Kruis houdt uiteindelijk dus € 86.875 (€ 465.000 - € 378.125) over uit de nalatenschap. In totaal zal de vriend € 500.000 ontvangen uit de nalatenschap. Via de techniek van het duolegaat ontvangt hij dus € 278.155 (€ 500.000 - € 221.845) extra uit de nalatenschap.

 

IV. Procedure

A. Aangifte

1. Aangifteplicht

Algemeen

Er moet een aangifte van nalatenschap ingediend worden wanneer er, bij het overlijden van een rijksinwoner, goederen overgedragen worden bij het overlijden van een rijksinwoner (art. 36 W.W.Succ.). Deze indiening is niet alleen verplicht wanneer de erflater daadwerkelijk goederen nalaat, maar ook wanneer hij, ingevolge een wettelijke fictie, geacht wordt goederen na te laten.

De aangifte moet ingediend worden op het kantoor van de successierechten binnen welk gebied de overledene zijn laatste fiscale woonplaats had (art. 38, 1° W.W.Succ.).

Toelichting 

Als de fiscale woonplaats van de overledene tijdens de periode van vijf jaar vóór zijn overlijden in meer dan één gewest gevestigd was, moet de aangifte ingediend worden op het kantoor van de successierechten van de laatste fiscale woonplaats binnen het gewest waarin de fiscale woonplaats van de overledene tijdens de vermelde periode het langst gevestigd was (art. 38, 1° W.W.Succ.).

 

Nieuwe aangifte

In bepaalde gevallen moet er een nieuwe aangifte ingediend worden, met name (art. 37 W.W.Succ.):

·        wanneer, na het openvallen van de nalatenschap, de actieve samenstelling ervan vermeerderd wordt;

·        wanneer er een verandering in de devolutie van de erfenis ontstaat;

·        in geval van aanwas of van terugval van eigendom, vruchtgebruik of van een ander tijdelijk of levenslang recht, ingevolge een beschikking bij overlijden, door de overledene genomen;

·        in geval van uitdoving van vruchtgebruik, dat een uit hoofde van de blote eigendom in schorsing gehouden successierecht opvorderbaar maakt, wanneer de erfgenaam- blote eigenaar (of zijn rechtverkrijgenden) tot het genot van het volle goed komen door het overlijden van de vruchtgebruiker of door het verstrijken van de vaste of onzekere termijn waarvoor het vruchtgebruik gevestigd was;

·        in geval van erfstelling over de hand, wanneer de met last van teruggaaf bezwaarde goederen aan de verwachter overgaan.

Toelichting 

Van een verandering in de devolutie is er bv. sprake wanneer er later een testament ontdekt wordt of wanneer er zich later nog andere erfgenamen aandienen.

 

2. Personen gehouden tot indiening van de aangifte

De aangifte van nalatenschap moet in principe ingediend worden door de wettelijke erfgenamen en, in voorkomend geval, door de in het testament aangestelde algemene legatarissen of begiftigden (V 2390). Blijven zij in gebreke, dan zijn de legatarissen en begiftigden ten algemenen of bijzondere titel ertoe gehouden, op verzoek van de ontvanger bij aangetekende brief, de aangifte in te dienen voor datgene wat hen betreft (art. 38, 1° W.W.Succ.).

Toelichting

a. De betrokken personen kunnen zelf de aangifte van nalatenschap indienen of deze in hun naam laten opstellen door een derde (bv. een notaris of een advocaat). In dat geval moet er een volmacht aan de aangifte gehecht worden (art. 2 KB 31.03.1936 houdende Algemeen Reglement van de Successierechten).

b. De honoraria van notarissen voor het indienen van een aangifte van nalatenschap zijn wettelijk geregeld en hangen onder meer af van de waarde van het brutoactief (KB 16.12.1950). Bij een vererving in de rechte lijn gelden de volgende tarieven:

· 1% als het brutoactief minder bedraagt dan € 32.000, dus maximaal € 320 voor deze schijf;

· 0,75% op het brutoactief van € 32.000,01 tot € 120.000, dus maximaal € 660 voor deze schijf;

· 0,50% op het brutoactief van € 120.000,01 tot € 300.000, dus maximaal € 900 voor deze schijf;

· 0,25% op het brutoactief van € 300.000,01 tot € 950.000, dus maximaal € 1.625 voor deze schijf;

· 0,15% op het brutoactief boven € 950.000.

Deze tarieven kunnen nog verhoogd worden als de notaris specifieke opzoekingen moet doen. Daarnaast mogen er ook dossierkosten aangerekend worden.

Voor advocaten bestaan er geen verplichte barema’s, zij mogen hun ereloon dus zelf bepalen.

c. De betrokken personen kunnen elk apart aangifte doen (telkens van de volledige nalatenschap), maar in de praktijk wordt er meestal één gezamenlijke aangifte ingediend.

d. Bij een onbeheerde nalatenschap is de curator gehouden tot indiening van de aangifte (art. 74 W.W.Succ.).

e. Bij een erfloze nalatenschap moet de ontvanger der domeinen de aangifte indienen voor rekening van de staat (parl. vr. nr. 1509, Leterme, 14.10.1998).

 

3. Vorm

De aangifte van nalatenschap moet gedaan worden op een speciaal formulier (formulier nr. 187) dat door de Administratie uitgereikt wordt (art. 45 W.W. Succ.). Voor het invullen zelf van dit formulier beschikt men over een grote vrijheid, zolang de nodige gegevens vermeld worden.

Toelichting 

a.      Dit formulier wordt in principe gratis opgestuurd door het bevoegde registratiekantoor. Het is eveneens te verkrijgen in elk registratiekantoor en kan ook gedownload worden via de website https://www.myminfin.be (art. 1 MB 09.03.2000, BS 28.03.2000). b. Men mag, onder bepaalde voorwaarden, zelf een formulier maken volgens het officiële model (art. 2 MB 09.03.2000, BS 28.03.2000).

b.      

4. Inhoud

V 6055

De aangifte moet de volgende gegevens vermelden (art. 42 W.W.Succ.):

Algemeen

·        plaats en datum van het overlijden van de erflater

·        adres en datum van vestiging van de verschillende fiscale woonplaatsen die de erflater gehad heeft in de periode van vijf jaar voorafgaan aan zijn overlijden

·        keuze van één woonplaats in België

Persoonsgegevens

Naam, voornamen, beroep, domicilie, plaats en datum van geboorte van:

·        de aangever(s)

·        de erflater

·        de erfgenamen, legatarissen en begiftigden

·        de kinderen beoogd bij art. 56 W.W.Succ.

Devolutie

·        hetgeen door de erfgenamen, legatarissen en begiftigden verkregen wordt

·        de titel krachtens welk de erfgenamen, legatarissen en begiftigden tot de erfenis komen

·        graad van verwantschap tussen de erflater en zijn erfgenamen, legatarissen en begiftigden

·        aanduiding van de erfgenamen die uitgesloten worden krachtens uiterste wilsbeschikkingen of contractuele beschikkingen

Begroting en aanduiding van het actief

·        nauwkeurige aanduiding en individuele begroting van de goederen die het belastbare actief uitmaken*

·        aanwijzing van sectie en nummer van het kadaster van de onroerende goederen die onder de nalatenschap vallen

·        indien de lichamelijke roerende goederen die nagelaten worden verzekerd waren tegen brand, diefstal of enig ander risico: de gegevens van de verzekeraar, de datum van de polis en zijn nummer, alsook de verzekerde goederen en de verzekerde waarde (art. 46 W.W.Succ.)

Begroting en aanduiding van het passief

·        aanduiding van de schulden die in mindering van het belastbare actief kunnen worden toegelaten, met opgave van naam, voornamen en domicilie van de schuldeiser, van de oorzaak van de schuld en van de datum van de akte, zo er één bestaat

Gunstregimes

·        voor bepaalde gunstregimes (bv. voor de gezinswoning of de familiale onderneming) moet men de toepassing van deze regeling expliciet aanvragen alsook bijkomende informatie verstrekken

Overige

·        of de erflater ten bate van zijn erfgenamen, legatarissen of begiftigden, schenkingen heeft gedaan die vastgesteld werden door akten, welke dagtekenen van minder dan drie jaar voor de datum van het overlijden en voor dezelfde datum tot de formaliteit der registratie aangeboden werden of verplicht registreerbaar geworden zijn. Zo ja duidt zij de begunstigde persoon aan en geeft de datum van de akten of aangiften op, alsmede de grondslag waarop het registratierecht werd of dient geheven.

·        of de erflater het vruchtgebruik van enige goederen had ofwel met erfstelling over de hand bezwaarde goederen verkregen heeft en, zo ja, waarin deze goederen bestaan, met aanduiding van de personen die tot het genot van de volle eigendom gekomen zijn ofwel voordeel getrokken hebben uit het fideï-commis ten gevolge van het overlijden van de erflater (art. 44 W.W.Succ.);

 

*De volgende voorwerpen mogen echter het voorwerp van een globale aangifte en globale raming uitmaken (art. 43 W.W.Succ.):

·        de onroerende goederen die een enig bedrijf of een enkel domeingeheel uitmaken;

·        de voorwerpen die een landbouwbedrijf dienen, op te delen als volgt:

·        elke soort van dieren;

·        het landbouwgereedschap;

·        de bezaaiingen en andere vruchten te velde;

·        de zaden, de waren, het stro en de meststoffen;

·        de voorwerpen dienende tot een nijverheidsbedrijf, op te delen als volgt:

·        de werktuigen;

·        de vervaardigde of bereide koopwaren en de grondstoffen;

·        de voorwerpen dienende tot een handelsbedrijf:

·        het materiaal en de bedrijfstoestellen;

·        de koopwaren;

·        de kledingstukken, de juwelen, de boeken en alle andere voorwerpen tot persoonlijk gebruik van de overledene;

·        de stoffering, het vaatwerk, het keukengereedschap en andere voorwerpen van geldelijke aard;

·        de verzamelingen van schilderijen, porselein, wapens en andere voorwerpen;

·        de wijn en andere waren.

·         

5. Indieningstermijn

Principe

De indieningstermijn start op de datum van het overlijden van de erflater en bedraagt (art. 40, lid 1 W.W.Succ.):

·        vier maanden bij een overlijden in België;

·        vijf maanden bij een overlijden in een ander Europees land;

·        zes maanden bij een overlijden in een land buiten Europa.

Toelichting 

a. Deze termijnen worden berekend van datum tot datum, ongeacht het aantal dagen van de maanden gedurende dewelke deze termijnen verstrijken. De dag van het overlijden wordt niet geteld voor de berekening van de termijn.

b. Valt de laatste dag op een sluitingsdag van de kantoren (zaterdag, zondag of wettelijke feestdag), dan wordt de termijn verlengd tot de eerste openingsdag van de kantoren die volgt op het verstrijken van de termijn (art. 123(2) W.W.Succ.).

c. Een reeds ingediende aangifte kan nog gewijzigd worden zolang de indieningstermijn niet verstreken is (art. 41, lid 2 W.W.Succ.).

d. Hadden de erfgenamen geen kennis van het overlijden, dan beginnen de termijnen slechts te lopen vanaf de dag waarop die onwetendheid heeft opgehouden (besl. 26.07.1941, Rev. Reg. Dom., nr. 689).

 

Uitstel

Deze termijnen kunnen door de directeur-generaal van de registratie en domeinen verlengd worden. Deze verlenging moet echter toegekend worden vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn of van de reeds verlengde termijn (art. 41 W.W.Succ.).

Toelichting 

De verlenging van de indieningstermijn heeft geen enkel gevolg voor de betaaltermijn van de rechten (art. 81 W.W.Succ.).

 

B. Onderzoek en controle

1. Algemeen

De samenstelling en waardering van het aangegeven actief en passief wordt geacht juist te zijn, tot bewijs van het tegendeel. Beweert de Administratie dat deze onjuist is, dan moet zij hiervan het bewijs leveren. Zij kan hierbij gebruik maken van alle bewijsmiddelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens, behalve de eed (art. 1315 BW; art. 105 W.W.Succ.).

De Administratie beschikt bovendien over een aantal bijzondere hulpmiddelen, zoals:

·        wettelijke vermoedens van eigendom

·        de controleschatting

·        inlichtingen van derden

Toelichting 

Bevat een nalatenschap de eigendom van een handelszaak, dan kan de Administratie inzage eisen in alle handelsboeken, inventarissen en balansen (art. 107 W.W.Succ.).

 

2. Wettelijke vermoedens

Het gaat om een aantal vermoedens ten voordele van de Administratie, waarbij de bewijslast in feite omgedraaid wordt. Concreet worden een aantal goederen wettelijk vermoed zich in het vermogen van de erflater te bevinden, de Administratie moet dus niet bewijzen dat ze zich daar ook daadwerkelijk bevinden. Het is vervolgens aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden om deze vermoedens te weerleggen door aan te tonen dat de betreffende goederen geen deel meer uitmaken van het vermogen van de erflater bij zijn overlijden.

Akten van eigendom

Principe 

Het bestaan van roerende en onroerende goederen in de nalatenschap wordt voldoende vastgesteld bij de door de erflater te zijnen bate of op zijn verzoek verleden akten van eigendom (art. 108, lid 1 W.W.Succ.). De datum van de akte is hierbij in principe niet van belang. Voor lichamelijke roerende goederen kan dit vermoeden echter slechts ingeroepen worden als de akte niet dateert van meer dan drie jaar vóór het overlijden van de erflater (art. 108, lid 2 W.W.Succ.).

Tegenbewijs 

De erfgenamen, legatarissen of begiftigden kunnen dit vermoeden weerleggen door ofwel te bewijzen dat de goederen nooit aan de erflater toebehoord hebben, ofwel dat de goederen op het ogenblik van het overlijden niet meer in het vermogen van de erflater aanwezig waren. Wat roerende goederen betreft, kan men bv. het bewijs leveren dat deze verbruikt werden of dat ze zich onder een andere vorm in de nalatenschap bevinden en dat ze onder die vorm aangegeven werden.

Toelichting 

a. Onder akte van eigendom verstaat men elk geschrift dat uitgaat hetzij van de overledene zelf, hetzij van een derde die voor rekening van de overledene of in diens belang optreedt en waaruit op een onomstootbare wijze blijkt dat bepaalde goederen aan de overledene toebehoorden op een welbepaalde datum (Luik, 15.01.1932, Rec. Gén. Enr. Not., nr. 17160).

Voorbeelden:

· de aankoopakte van een (roerend of onroerend) goed;

· de verkoopakte van goederen met betrekking tot de incassering van de prijs;

· een akte waarin een derde zich schuldenaar verklaart van een bepaalde som tegenover de erflater;

· bankuittreksels die blijk geven van een verrichting;

· een verzekeringscontract waarbij de erflater bepaalde goederen verzekert in zijn hoedanigheid van eigenaar;

· de door de erflater ingediende aangifte van nalatenschap met betrekking tot wat hij heeft ontvangen heeft.

b. Loutere beweringen of veronderstellingen kunnen het vermoeden niet weerleggen. Men moet dus steeds met concreet bewijsmateriaal naar voren komen.

 

Inschrijvingen in registers

Er bestaat, tot levering van het tegenbewijs, een wettelijk vermoeden van eigendom voor (art. 109 W.W.Succ.):

·        de onroerende goederen die ingeschreven zijn in het kadaster op naam van de erflater;

·        de hypothecaire renten en schuldvorderingen die ten behoeve van de erflater in de registers der hypotheekbewaarders ingeschreven zijn;

·        de schuldvorderingen op de Belgische staat, wanneer zij op naam van de erflater voorkomen op het Grootboek der Staatsschuld;

·        de obligaties, aandelen of andere schuldvorderingen op andere Belgische overheden, openbare instellingen en stichtingen van openbaar nut, wanneer zij op naam van de erflater op hun registers en rekeningen ingeschreven zijn.

Voorwerpen in brandkasten

Worden geacht de erflater toe te behoren, de effecten, sommen, waarden of om het even welke voorwerpen die zich bevinden in een brandkast die door de erflater in huur gehouden wordt (art. 110, lid 2 W.W.Succ.).

Toelichting a. Gaat het om een brandkast die de erflater samen met andere personen huurt, dan worden deze voorwerpen geacht de overledene voor een hoofdelijk aandeel toe te behoren (art. 110, lid 1 W.W.Succ.).

b. Het tegenbewijs mag geleverd worden door alle rechtsmiddelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens, maar met uitzondering van de eed (art. 110, lid 3 W.W.Succ.).

 

3. Controleschatting

Algemeen

De erfgenamen, legatarissen en begiftigden moeten zelf de verkoopwaarde van de aan te geven goederen bepalen. De Administratie controleert deze waarde vervolgens om na te gaan of ze met de werkelijke verkoopwaarde overeenstemt. Dit leidt vaak tot betwistingen tussen de Administratie en de aangevers.

Als de Administratie van oordeel is dat de opgegeven verkoopwaarde te laag is, zal ze de aangevers in eerste instantie een bericht zenden waarin ze in kennis gesteld worden van de waarde die zij aan de goederen toekent. Gaan de aangevers niet akkoord met deze waardering, dan kan de Administratie een controleschatting aanvragen (art. 111 W.W.Succ.).

Toelichting 

De aanvraag tot controleschatting moet binnen een termijn van twee jaar vanaf de indiening van de aangifte gebeuren (art. 112 W.W.Succ.).

 

Bedoelde goederen

De controleschatting is enkel mogelijk voor onroerende goederen, onlichamelijke roerende goederen, zeeschepen en boten die in België gelegen zijn en voor hun verkoopwaarde moeten aangegeven moeten worden (art. 111 W.W.Succ.).

Toelichting 

Voor andere goederen (lichamelijke roerende goederen en goederen die niet in België gelegen zijn) kan de Administratie de opgegeven waarde betwisten via de procedure van gemeen recht.

 

Procedure

De controleschatting wordt opgedragen aan één of drie schatters die door de Administratie en de aangevers samen aangesteld worden (art. 113 W.W.Succ.). Gewoonlijk gaan de schatters over tot een plaatsbezoek, waarbij de betrokken partijen (of hun vertegenwoordigers) aanwezig mogen zijn en hun opmerkingen kunnen overmaken (art. 117, lid 1 W.W.Succ.). De schatters moeten vervolgens binnen de drie maanden een gemotiveerd schattingsverslag opstellen (art. 118, lid 2 W.W.Succ.).

Toelichting 

a. Komt men niet tot een akkoord betreffende de aanstelling van de schatter(s), dan zal de rechter deze aanstellen (art. 114 W.W.Succ.).

b. Wanneer er sprake is van drie schatters, treden deze gezamenlijk op. Er is dus steeds slechts één schattingsverslag (art. 118 W.W.Succ.).

c. Bij gebrek aan plaatsbezoek moet men de Administratie en de aangevers oproepen zodat zij hun opmerkingen kunnen overmaken.

 

Gevolgen

De door de schatter(s) gegeven waardering is definitief bindend voor de Administratie en de aangevers (art. 119, lid 2 W.W.Succ.). Is deze waardering hoger dan de in de aangifte opgenomen waarde, dan zijn er aanvullende successierechten verschuldigd (art. 121 W.W.Succ.).

Is de meerwaarde (tekortschatting) gelijk aan of groter dan 1/8 van de aangegeven waarde, dan zijn er bovendien boetes verschuldigd (art. 127 W.W.Succ.).

Toelichting 

a. In geval van wetsovertreding, materiële vergissing of schending van de substantiële vormen kunnen de betrokken partijen de nietigheid inroepen voor de rechter (art. 120 W.W.Succ.).

b. Bekomt men bij de controleschatting een lagere waardering dan deze in de aangifte, dan blijven de successierechten verschuldigd over de aangegeven waarde.

c. De kosten van de schattingsprocedure zijn in principe ten laste van de Administratie. Is de tekortschatting echter gelijk aan of groter dan 1/8 van de aangegeven waarde, dan zijn de kosten ten laste van de aangevers (art. 121, 4° W.W.Succ.).

 

4. Inlichtingen van derden

Bepaalde derden zijn verplicht om de Administratie inlichtingen te verstrekken met het oog op een doeltreffende controle van de aangifte nalatenschap.

Sommen, waarden en titels

Bepaalde personen moeten de Administratie een lijst bezorgen van de sommen, waarden en titels waarvan zij houder of schuldenaar zijn ten opzichte van een overleden rijksinwoner of van zijn echtgenoot, wanneer (art. 96-99 W.W.Succ.):

·        de sommen of waarden betaald of teruggegeven worden aan de echtgenoot of aan de erfopvolgers of hun mandatarissen;

·        de titels na het overlijden overgedragen, omgezet of uitbetaald worden.

Toelichting 

a. Deze informatieplicht rust op: de besturen en de openbare instellingen, de stichtingen van openbaar nut en de private stichtingen, alle verenigingen of vennootschappen die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis of een om het even welke zetel van verrichtingen hebben, de bankiers, de wisselagenten, de wisselagentcorrespondenten, de zaakwaarnemers en de openbare of ministeriële ambtenaren (art. 96, lid 1 W.W.Succ.).

b. Onder sommen, waarden en titels verstaat men bv. spaar-, zicht- en termijnrekeningen, aandelen, obligaties, voorwerpen die in een gesloten koffer, omslag of colli toevertrouwd werden, enz.

 

Inhoud van brandkasten

In huur gehouden brandkasten moeten, na het overlijden van de huurder of van zijn echtgenoot, geopend worden in aanwezigheid van de verhuurder, waarbij deze een lijst opmaakt van alle effecten, sommen, waarden en andere voorwerpen die zich hierin bevinden. Deze lijst moet vervolgens aan de Administratie bezorgd worden (art. 101 W.W.Succ.).

Toelichting 

a. Zodra de verhuurder in kennis gesteld wordt van het overlijden van de huurder of zijn echtgenoot, moet hij de brandkast verzegelen om te beletten dat men er nog zaken uit zou wegnemen zonder dat deze geïnventariseerd worden.

b. Deze lijst mag men vervangen door een inventaris, opgemaakt door een notaris. De verhuurder moet in dat geval niet verplicht aanwezig zijn bij het openen van de brandkast (art. 101, lid 2 en art. 98, lid 4 W.W.Succ.).

c. De verhuurder, of in voorkomend geval de notaris, moet de Administratie bij aangetekende brief kennisgeven van de plaats, de dag en het uur waarop de brandkast geopend zal worden, zodat die de mogelijkheid heeft om hierbij aanwezig te zijn (art. 101, lid 2 en art. 98, lid 5 W.W.Succ.).

 

Verzekerde roerende goederen

Bepaalde verzekeraars moeten de Administratie in kennis stellen van de contracten met betrekking tot de verzekering van lichamelijke roerende goederen die ze afgesloten hadden met de erflater of met zijn echtgenoot (art. 103(1) W.W.Succ.).

In deze kennisgeving moet men de volgende gegevens vermelden:

·        naam en adres van de verzekeraar;

·        naam en adres van de verzekerde, alsook de datum van zijn overlijden (of van zijn echtgenoot);

·        datum, nummer en duur van de van kracht zijnde polis of polissen en de waarde waarvoor de voorwerpen verzekerd zijn;

·        in geval van meerdere verzekeraars, de verscheidene medeverzekeraars.

Toelichting

Deze informatieplicht rust op: de beroepsverzekeraars die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis, een vertegenwoordiger of een om het even welke zetel van verrichtingen hebben (art. 103(1) W.W.Succ.).

 

C. Invordering en betaling

1. Algemeen

a. Algemeen

De erfgenamen, legatarissen en begiftigden zijn gehouden tot betaling van de successierechten, ieder voor het deel dat hij verkrijgt (art. 70, lid 1 W.W.Succ.). Daarnaast zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en algemene begiftigden eveneens samen aansprakelijk, ieder in verhouding van zijn erfdeel, voor de gezamenlijke rechten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene of bijzondere titel (art. 70, lid 2 W.W.Succ.).

Toelichting

a. Erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden die aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving (V 2770) zijn eveneens gehouden tot betaling (art. 73 W.W.Succ.).

b. Wanneer de erfgenamen, legatarissen of begiftigden verzuimen een aangifte in te dienen, mag de Administratie zelf de waarde van de goederen van de nalatenschap begroten en, bij dwangbevel, overgaan tot invordering van de verschuldigde sommen (art. 47 W.W.Succ.).

 

2. Termijn

Principe

De betaling van de rechten moet gebeuren binnen de twee maanden na de dag waarop de wettelijke termijn voor de indiening van de aangifte nalatenschap verstreken is (art. 77, lid 1 W.W.Succ.). Concreet betekent dit dus dat de betaling binnen de zes, zeven of acht maanden moet gebeuren, naargelang de erflater in België, in een andere Europees land of buiten Europa overleden is.

Bij laattijdige betaling zijn er van rechtswege interesten verschuldigd. Deze worden berekend tegen de wettelijk rentevoet in burgerlijke zaken (zijnde 5,25% op jaarbasis voor 2023) (art. 81 W.W.Succ.).

Toelichting 

a. Valt de laatste dag van de termijn op een sluitingsdag van de kantoren, dan wordt deze termijn verlengd tot de eerste openingsdag van de kantoren die volgt op het verstrijken van de termijn (art. 77, lid 1 W.W.Succ.).

b. Hadden de erfgenamen geen kennis van het overlijden, dan beginnen de termijnen slechts te lopen vanaf de dag waarop de onwetendheid heeft opgehouden (besl. 26.07.1941, Rev. Reg. Dom., nr. 689).

c. In uitzonderlijke gevallen kan de Administratie vrijstelling verlenen voor de interesten, of een deel ervan (art. 141bis W.W.Succ.).

 

Uitzonderingen

Betalingsmoeilijkheden De Administratie kan toelaten de successierechten te voldoen, binnen een tijdsbestek van vijf jaren te rekenen vanaf de datum van overlijden, wanneer de erfgoederen (art. 77, lid 2 W.W.Succ.):

·        gebruikt worden voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid;

·        niet voor een onmiddellijke tegeldemaking vatbaar zijn, zonder aan de belastingschuldige een aanzienlijk nadeel te berokkenen.

De belastingplichtige zal in dat geval wel een voldoende waarborg (bv. een hypotheek of een bankwaarborg) moeten stellen (art. 77, lid 2 W.W.Succ.).

Toelichting 

a. Meestal zal men de successierechten, over deze termijn van vijf jaren, moeten voldoen door middel van gedeeltelijke betalingen.

b. Enkel de Administratie kan betalingsfaciliteiten toekennen. De rechter kan dit niet (rb. Brussel, 25.11.1971, Rep. R.J., S 77/04.02.).

c. Er is geen betalingsuitstel mogelijk voor geschillen betreffende de devolutie of de samenstelling van de nalatenschap (Luik, 19.02.1993, Rep. R.J., S 77/06.03).

 

Blote eigendom 

De erfgenaam, legataris of begiftigde die een goed in blote eigendom uit de nalatenschap verkrijgt, mag de betaling van de successierechten opschorten tot na het overlijden van de vruchtgebruiker, of tot het verstrijken van de termijn waarvoor het vruchtgebruik gevestigd was (art. 79, lid 1 W.W.Succ.).

De belastingplichtige zal in dat geval wel een voldoende waarborg (bv. een hypotheek of een bankwaarborg) moeten stellen (art. 79, lid 1 W.W.Succ.). Daarnaast is hij, bij het verstrijken van de opschorting, een rentevergoeding verschuldigd voor dit betalingsuitstel (art. 79, lid 2 W.W.Succ.).

Toelichting 

a. Bij het uitdoven van het vruchtgebruik moet men een aangifte van ophouding van vruchtgebruik indienen (art. 37, 5° W.W.Succ.).

b. De rentevergoeding bestaat uit een forfaitaire som die gelijk is aan de jaarlijkse interest van dit recht, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat tot grondslag gediend heeft voor de berekening van de waarde van het vruchtgebruik (art. 79, lid 2 W.W.Succ.).

 

3. Wijze van betaling

Algemeen

De betaling van de successierechten, alsook de eventuele interesten en boeten, kan gebeuren (https://financien.belgium.be/nl/particulieren/gezin/overlijden/successierechten/brussel-wallonie/berekening-betaling#q3):

·        door storting of overschrijving op het rekeningnummer van het bevoegde kantoor Rechtszekerheid;

·        door de afgifte van kunstwerken (art. 83/3 W.W.Succ.).

Kunstwerken

De successierechten kunnen betaald worden door de afgifte van kunstwerken onder de volgende voorwaarden (art. 83(3) W.W.Succ.):

·        de kunstwerken moeten in hun geheel deel uitmaken van de nalatenschap, of op de dag van het overlijden in hun geheel toebehoren aan de erflater en/of aan zijn overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden;

·        de werken moeten tot het cultureel erfgoed van België behoren of internationale faam genieten;

·        de betaling moet formeel aanvaard worden door de minister van Financiën.

Toelichting 

a. Een bijzondere commissie geeft de minister van Financiën een bindend advies over (art. 83/4 W.W.Succ.):

·        de vraag of de aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of internationaal befaamd zijn;

·        de ontvankelijkheid van het aanbod tot inbetalinggeving;

·        de geldwaarde van de aangeboden kunstwerken.

b. Maken de kunstwerken deel uit van de nalatenschap, dan wordt de door de bijzondere commissie vastgestelde waarde in aanmerking genomen voor de heffing van de successierechten (art. 83/3, lid 7 W.W.Succ.).

 

D. Teruggave

Principe

Ambtshalve ontheffing De Administratie verleent ambtshalve ontheffing van de overmatige successierechten wanneer (art. 134 W.W.Succ):

·        de wet slecht toegepast werd;

·        het bestaan van wegens gemis aan bewijzen verworpen schulden binnen de twee jaar na de betaling van de rechten vastgesteld wordt.

Ontheffing op verzoek (Algemeen) 

Daarnaast wordt er ook ontheffing van de overmatige successierechten verleend op verzoek van de belastingschuldige, wanneer (art. 135 W.W.Succ.):

·        in het geval er reeds buitenlandse erfrechten verschuldigd waren op een in het buitenland gelegen onroerend goed, de nodige bewijsstukken hieromtrent neergelegd worden binnen de twee jaar na de betaling van de successierechten;

·        er bewezen wordt dat een individueel aangeduid roerend of onroerend goed per vergissing op het actief van de aangifte werd opgenomen;

·        na het openvallen van de nalatenschap, de actieve samenstelling ervan verminderd wordt door het intreden van een voorwaarde of door de oplossing van een geschil ingevolge een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een transactie;

·        er een verandering in de devolutie van de nalatenschap ontstaat waardoor het aanvankelijk berekende bedrag kan worden verminderd;

·        er een vergissing begaan werd betreffende de graad van verwantschap bestaande tussen de overledene en diens erfgenamen, legatarissen of begiftigden;

·        er een vergissing begaan werd betreffende de wettelijke of testamentaire devolutie van de nalatenschap;

·        er een vergissing begaan werd betreffende de hoedanigheid van rijksinwoner in hoofde van de overledene;

·        in het geval er onzekerheid bestond over de devolutie van de nalatenschap of de bloedverwantschap van een erfgenaam, legataris of begiftigde (V 5650), de belanghebbende de werkelijke toestand aantoont, waardoor het aanvankelijk berekende bedrag kan verminderd worden.

Toelichting

a. Het verzoek moet gebeuren door middel van een aangifte die het feit aanduidt dat aanleiding geeft tot teruggave (art. 135 W.W.Succ.).

b. Er is geen teruggave mogelijk als de vermindering van het actief het gevolg is van een ontbinding ingevolge het niet uitvoeren door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden van de voorwaarden van een contract (art. 135, lid 1, 4° W.W.Succ.).

 

Ontheffing op verzoek (energiebesparende uitgaven) 

Ten slotte kan er, onder bepaalde voorwaarden, ook een gedeeltelijke terugbetaling van de geheven successierechten toegekend worden wanneer men bepaalde energiebesparende uitgaven doet voor een geërfd onroerend goed bestemd voor bewoning.

Toerekening

De Administratie is niet verplicht de overmatige successierechten effectief terug te betalen, maar mag deze ook aanwenden ter betaling van openstaande bedragen die op grond van een andere oorzaak verschuldigd zijn met betrekking tot dezelfde nalatenschap (art. 136 W.W.Succ.).

Voorbeeld

Een nalatenschap heeft twee erfgenamen A en B die ieder € 10.000 successierechten verschuldigd zijn. A heeft echter per vergissing € 12.000 betaald en vordert de teruggave van € 2.000. Wanneer B de in zijn hoofde vereffende successierechten nog niet betaald heeft, kan de Administratie de teruggave weigeren en het surplus van € 2.000 aanrekenen op de door B verschuldigde rechten. A kan vervolgens de terugbetaling vorderen van B.

E. Administratieve boeten

De meeste overtredingen worden bestraft met een administratieve geldboete, waarbij men een onderscheid maakt naargelang er al dan niet sprake is van fraude. Hierbij een overzicht.

Overtreding

Boete

1. Laattijdige indiening van de aangifte nalatenschap

€ 25 per indiener en per maand vertraging, zonder dat het totaal van deze boeten meer mag bedragen dan 10% van de verschuldigde rechten (art. 124 W.W.Succ.)

2. Laattijdige betaling van de rechten

10% van de verschuldigde rechten (art. 125 W.W.Succ.)

 

Geen fraude

Fraude

3. Verzuim goederen aan te geven

   

·        In België gelegen onroerende goederen; renten en schuldvorderingen die in de in België gehouden registers van hypotheekbewaarders ingeschreven zijn

·        10% van de bijkomende rechten

·        100% van de bijkomende rechten (art. 126, lid 1 W.W.Succ.)

·        Goederen behorende tot de nalatenschap bij toepassing van art. 9-11 W.W.Succ., ongeacht hun aard

·        10% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten (art. 126, lid 2 W.W.Succ.)

·        Andere goederen

·        20% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten

4. Tekort in de waardering

   

Aan de controleschatting onderworpen goederen

·        Tekort tussen 12,5% en 25% van de aangegeven waarde

·        5% van de bijkomende rechten

·        100% van de bijkomende rechten (art. 127, lid 1 W.W.Succ.)

·        Tekort tussen 25% en 50% van de aangegeven waarde

·        10% van de bijkomende rechten

·        Tekort tussen 50% en 100% van de aangegeven waarde

·        16,67% van de bijkomende rechten

·        Tekort groter dan 100% van de aangegeven waarde

·        25% van de bijkomende rechten

Niet aan de controleschatting onderworpen goederen

·        Tekort niet hoger dan 50% van de aangegeven waarde

·        10% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten (art. 127, lid 2 W.W.Succ.)

·        Tekort hoger dan 50% van de aangegeven waarde

·        20% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten (art. 127, lid 2 W.W.Succ.)

5. Andere onnauwkeurigheden

·        20% van de bijkomende rechten

·        200% van de bijkomende rechten (art. 128 W.W.Succ.)

Bron: art. 141, lid 5 W.W.Succ.; KB van 31.03.1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, Bijlage 1

Toelichting 

a. Er is sprake van fraude indien de overtreding begaan werd met het oogmerk de successierechten te ontduiken.

b. Wanneer iemand verscheidene overtredingen gepleegd heeft, worden de verschillende boeten gecumuleerd (art. 123(1) W.W.Succ.).

c. In geval van ‘verzuim goederen aan te geven’, ‘tekort in de waardering’ en ‘andere onnauwkeurigheden’ wordt er geen boete opgelegd indien de betrokkenen bewijzen dat ze niet in fout zijn (art. 131 W.W.Succ.).

d. Bij ‘andere onnauwkeurigheden’ gaat het bv. om het niet of onjuist aangeven van: een legaat of een schenking, een graad van verwantschap, de leeftijd van de persoon op wiens hoofd een vruchtgebruik gevestigd is, schulden die niet ten laste van de nalatenschap komen.

e. Bij een laattijdige betaling zijn er eveneens nalatigheidsinteresten verschuldigd.

 

F. Verjaring

De verjaringstermijn bedraagt 2 jaar, 5 jaar of 10 jaar, naargelang de situatie. Hierbij een overzicht (art. 137 W.W.Succ.).

Termijn

Situatie

10 jaar

·        afwezigheid van aangifte;

·        niet-aangifte van roerende goederen;

·        niet-aangifte van onroerende goederen gelegen in het buitenland;

·        te lage waardering van roerende goederen.

5 jaar

·        niet-aangifte van onroerende goederen gelegen in België;

·        fouten in de aangifte, andere dan de waarde of samenstelling van de goederen.

2 jaar

·        te lage waardering van onroerende goederen;

·        betaling van de rechten, boeten en interesten op een ingediende aangifte.

Deze termijnen beginnen in principe te lopen vanaf de indiening van de aangifte of, bij afwezigheid van aangifte, vanaf de datum waarop de aangiftetermijn verstreken is.

Toelichting

a. De verjaringstermijn wordt berekend van dag tot dag. De verjaring is verworven na afloop van de laatste dag van de termijn, zelfs indien deze dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is.

b. Inzake schorsing van de verjaring gelden de regels van gemeen recht.

c. De eis tot teruggave van de belasting, interesten en boeten verjaart na vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de vordering ontstaan is.